253
17 APRIL 1975
Nes in deze raad voor een betere beveiliging van de weg heeft ge
pleit.
Wethouder VAN DUN; De beantwoording van de kant van het
college kan vrij sober zijn, omdat het voorstel geplaatst dient te wor
den in de context waarin het is bedoeld; ik hoop dat de raad daarmee
akkoord gaat. Weliswaar wordt thans voorgesteld met het ter tafel
liggende plan in te stemmen, doch daarbij is duidelijk aangetekend
dat wij met betrekking tot elk detail en onderdeel aan de raad fase
gewijs nadere voorstellen zullen doen, afhankelijk van de mate waar
in bepaalde activiteiten mogelijk en noodzakelijk zijn.
ïn het algemeen wil ik voorts opmerken dat het college verheugd
is dat alle raadsleden die het woord hebben gevoerd hun instemming
hebben betuigd met de manier waarop aan de wijkbewoners inspraak
mogelijkheden en informatie zijn gegeven. Ik meen dat wij deze in
stemming niet alleen op onszelf mogen betrekken, maar dat wij haar
zeer zeker ook moeten doorgeven aan degenen die in dezen direct
verantwoordelijk zijn.
Zoals ik reeds zei draagt het voorstel een algemeen karakter,
in verband waarmee ik een parallel bespeur met het indertijd behandel
de voorstel met betrekking tot het gebied Leuvenaarstraat/Middellaan.
Wi) stellen de raad thans voor met enkele uitgangspunten akkooid te
gaan en indien de raad daarmee instemt zullen wij in de toekomst
fasegewijs op onderdelen terugkomen. Ik meen dan ook dat bepaalde
opmerkingen naar de verdere behandeling zouden kunnen worden ver
wezen.
Mevrouw Van Rooij heeft allereerst haar instemming betuigd
met de manier waarop men te werk is gegaan. Als er nieuwe inzich
ten op het gebied van de verkeersontwikkeling ontstaan, dient de ma
terie haars inziens opnieuw in de raad aan de orde te worden gesteld.
Het spreekt mijns inziens vanzelf dat wij dat zullen doen; als zich on
verwachte ontwikkelingen voordoen, knagen deze aan de door de raad
vastgestelde uitgangspunten. In dat geval getuigt het van een goede
taxatie van deze systematiek dat men een en ander opnieuw aan de
raad voorlegt, hetgeen ik mevrouw Van Rooij bij dezen dan ook graag
wil toezeggen.
Zij heeft voorts gevraagd wat de eerste fase van de uitvoering
zal zijn. Ik meen dat hieromtrent een indicatie in de toelichting op
het voorstel kan worden gevonden; de eerste fase zal aan de hand van
de ontwikkeling op het gebied van de verkeersveiligheid in de Dr.
Struyckenstraat worden beoordeeld. Op het ogenblik hebben wij in die
verkeersveiligheid een bepaald inzicht, maar het is niet uitgesloten
dat de fasering, als de ontwikkeling anders zal zijn dan wij verwach
ten, op een andere wijze zal verlopen. Het zou merkwaardig zijn als
ik nu aan de raad zou mededelen dat wij op een bepaalde plaats be
ginnen terwijl dit in een later stadium door andere ontwikkelingen ge
logenstraft zou worden. Wanneer men kennis neemt van het preadvies
en van de uitvoerige toelichting daarop -- vervat in het bekende "groe
ne boekwerk" kan men constateren dat wij beginnen op de plaats
waar de behoefte het grootst is. Ik wijs er echter nogmaals op dat wij
aan de hand van mogelijkheden en noodzakelijkheden opereren; de
noodzakelijkheid zal uit een continu verkeersonderzoek blijken, de
mogelijkheid is uiteraard ook van het financiële aspect afhankelijk.
Met het oog op de te verwachten ontwikkeling van Princenhage
West I en II en van Princenhage-Noord heeft mevrouw Van Rooij ge-