258 17 APRIL 1975 als men betoogt dat zij in plan B vluchten-omdat plan A destijds niet interessant was, In de discussie die ruimschoots aanwezig had kunnen zijn, had men naar mijn mening als men daar behoefte aan had zeker met alternatieven kunnen komen. Ik heb dan ook geen moeite met de conclusie dat de dienst van openbare werken met plan B op een fatsoenlijke manier "de boer op is gegaan". De heer Houben heeft daarnaast betoogd dat de politieke uit gangspunten van zijn groepering inhouden dat de auto zo veel moge lijk moet worden teruggedrongen en dat aan de voetganger en de fiet ser faveur moet worden bewezen» Ik kan mij dit uitgangspunt voorstel len, maar ik meen dat de heer Houben het niet op deze wijze op de situatie in de Dr. Struyckenstraat moet toepassen. Vastgesteld kan worden dat de Dr» Struyckenstraat enerzijds een wijkverzamelweg is en anderzijds een verbinding vormt tussen het centrum van Breda met Princenhage West I en II. Het is mijns inziens dan ook enigszins hypo criet op die weg de auto te willen terugdringen. Als men de afstand tussen Princenhage en de binnenstad ziet. De heer HOUBEN; Ik heb hier moeite mee, want ik ging ervan uit dat het de bedoeling was met de stoplichten het doorgaande verkeer naar Princenhage West I en II juist af te remmen. Nu zegt de wethou der echter dat de Dr. Struyckenstraat de functie van verbinding tussen Princenhage en het centrum wèl zou hebben. Wethouder VAN DUN; Ik zeg twee dingen en ik vind het verve lend als de heer Houben op deze manier met mij discussieert en pro beert de graantjes eruit te pikken die hem te pas komen. Duidelijk heb ik gezegd; wijkverzamelweg èn verbinding met Princenhage West I en II. Wanneer de heer Houben in dat kader probeert de auto terug te dringen, is dat, gezien de functie van de weg in totaliteit, enigs zins merkwaardig. Ook als straks het rapport over de binnenstad zal verschijnen, speelt de discussie over het terugdringen van de auto zich in een ander kader af dan alleen in het kader van de bedoelingen met deze weg. Een andere opmerking van de heer Houben betrof een experiment met het rechtsaf slaan door fietsers. Deze opmerking kan, evenals die. over de mobiele stoplichten, te zijner tijd in de beschouwingen worden betrokken; het is een detailopmerking die op dit ogenblik niet kan worden gehonoreerd, maar die bij de deelfacetten aan een nadere be schouwing kan worden onderworpen. Tot slot nog het volgende. De heer Houben heeft aanvankelijk betoogd moeite met de stoplichten te hebben, maar nadat de heer Gielen had opgemerkt dat de stoplichten een functie hebben in de be veiliging van de overstekende voetganger -- speciaal met het oog op de scholen heeft hij gezegd dat de stoplichten dan kunnen functio neren gedurende de perioden dat het in dat kader nodig is. Dit betekent mijns inziens in ieder geval dat de stoplichten nodig zijn. Zonder hoofdelijke stemming wordt hierna overeenkomstig het voorstel van burgemeester en wethouders besloten.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1975 | | pagina 258