301 24 APRIL 1975 punt II sub f, dat betrekking heeft op de voorbereidingen voor de in dustrie. Zoals bij de behandeling van de aanleg van een weg in het industriegebied Haagse Beemden in de raadsvergadering van 16 januari j. 1. is gebleken, heeft de federatie van fracties van P. v. d. A. en P. P. R. positief op de uitbreiding van de bestaande industrieterreinen gereageerd. Dit positieve standpunt zouden wij ook nu ten aanzien van punt II sub f willen innemen. Mede gezien de hoge arbeidsreserve in de regio Breda -- welke reserve echter naar wij aannemen wel ge huisvest is -- is elke verantwoorde aanpak van benodigde werken toe te juichen. Op die manier wordt niet alleen een bijdrage geleverd tot het voldoen aan de huidige vraag naar werk, doch wordt tevens bevor derd dat men op langere termijn gereed is indien een wenselijk te achten opleving in de conjunctuur weer een behoefte aan industrieter rein gaat opleveren. Wij zijn echter van oordeel --en wij niet alleen -- dat er uitsluitend aan de hand van aangetoonde behoefte moet wor den gewerkt en dat er geen werken om het werk zelf moeten worden uitgevoerd. In dit oordeel worden wij niet alleen door de vakbonden gesteund, doch blijkens het N. O.S. -programma "Den Haag vandaag" tevens door minister Gruijters. Reeds eerder hebben wij twijfels aan gaande de behoefte aan industrieterrein uitgesproken. Deze twijfels blijven onverkort gehandhaafd indien het door het college op blz. 15 van het preadvies genoemde "nijpende tekort aan industrieterrein" in cijfers kan worden vastgelegd. De teleurstellende ervaring met Holdings Limited ten aanzien van het geprojecteerde industriepark mo ge aantonen hoe snel een veronderstelde vraag kan wegvallen. Voor zichtigheid met de ontwikkeling van industrieterreinen is zeker gebo den in het licht van de concurrentiepositie van buurgemeenten, pro vincie en het industrieschap Moerdijk. Gezien de ook reeds deDr het college aangekondigde mogelijkheid om het industrieterrein via deel- beslissingen tot ontwikkeling te brengen lijkt ons het besluit nr. II sub f dan ook overbodig. Wij kunnen echter wel akkoord gaan met de inhoud ervan. De heer CRUL: Aan het begin van mijn betoog wil ik het colle ge drie corïcrete vragen stellen. Er is vrij veel gesproken over het stand punt dat minister Gruijters jegens de raad heeft ingenomen en over de correspondentie die is gevoerd. In dat verband lijkt het mij mede voor de verdere discussie van belang dat het college aangeeft wat het op dit ogenblik over de stand van zaken denkt. Over de door de minister voorgestelde procedure is door het college al veel correspondentie met het ministerie gevoerd. Daarover hebben wij reeds enkele malen ge sproken nu de concrete vraag is of het college van oordeel is dat in de verificatie de door de P. v. d. A. - en de P. P. R. -fractie ingebrachte al ternatieven zijn opgenomen. Dat is de eerste vraag die ik wil stellen. De tweede vraag is of de minister zonder dat wij vandaag verdere be sluiten nemen de door hem voorziene procedure!'-- die hij ons bekend heeft gemaakt kan afronden en van zijn kant over de kwestie een besluit zou kunnen nemen. Voorts wijs ik erop dat wij in de commis sievergadering een advies aan het college hebben uitgebracht aangaan de de wijze waarop naar onze mening de verdere gang van zaken zou moeten verlopen. Aangezien over dit advies in het preadvies van b. en w

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1975 | | pagina 301