24 APRIL 1975 302 b. en w. geen woord staat, is onze derde vraag of in het college nog over ons advies is gesproken en wat het oordeel van b. en w. erover is. Overgaande op de zaak zelf, constateer ik dat, zoals de heer Geene ook al heeft gezegd, in dezen de opstelling van het college met C. D. A. en V. V. D. jegens de progressieven -- en omgekeerd -- van groot belang is. Van onze kant wordt sedert 1970 getracht duidelijk te maken dat in verband met de Haagse Beemden mogelijkheden tegen el kaar moeten worden afgewogen. Dit stellen wij in alle vergaderingen aan de orde; in verband met Haagse Beemden zeggen wij noch "ja", noch "nee", noch "misschien", omdat wij er nog niet mee klaar zijn. Wij staan derhalve nog steeds open voor discussie. Van de andere kant -- de kant van het college, de C.D. A. -fractie en de V. V. D. -fractie --is tot nu toe constant geweigerd de inbreng die wij leveren zelfs maar in de overwegingen te betrekken. Naarmate de discussies vorde ren wordt er wel iets verder op ingegaan, maar reële studie wordt te dien aanzien niet aangevat. Uiteraard draagt het rijk in dezen een belangrijke verantwoorde lijkheid. Op dit ogenblik gaat het ministerie de belangrijkste aspecten onderzoeken, zodat wij thans niet over de uitslag ban dat onderzoek kunnen oordelen. De minister heeft zijn oordeel nog niet afgerond en wil voor de bepaling van zijn standpunt de aangekondigde onderzoeken afronden. Wij vragen ons dan ook af of het juist zou zijn als de raad op dit ogenblik een besluit van zó vérgaande betekenis zou nemen, zonder dat hij weet waar hij aan toe is. Van onze kant is er een open en positieve opstelling, teneinde in deze raad tot overeenstemming en een afgewogen beslissing te ko men. Zoals gezegd is er echter sinds 1970 geen bereidheid tot studie van alternatieven, terwijl er geen stap wordt gezet om medewerking te verlenen aan het nemen van een goede beslissing, die voor de stad ja renlang van belang zal zijn. De essentieel andere opstelling van het college is meteen al van groot belang geweest. Wij moeten constateren dat het college, het C.D.A. en de V. V. D. niet in praktijk brengen wat zij steeds propageren; het collegialiteitsprincipe. Daar is tot op he den niets van te merken; onze opvattingen vinden geen gehoor en wor den derhalve in feite buiten spel gezet. Toch hebben het C. D. A. en de V. V. D. tot nu toe wel steeds twijfels gehad, waarvan de heer Ten Wolde er opnieuw enkele op tafel heeft gelegd. Er waren twee "mitsen", waarvan hij er vandaag drie heeft gemaakt; een en ander moest financieel haalbaar zijn en de plannen die in ontwikkeling werden gegeven moesten aanvaardbaar zijn. Deze "mitsen" zijn op dit ogenblik uit het preadvies verdwenen, hetgeen zeer verwonderlijk is, zeker als wij bedenken dat de minister twijfels heeft en onderzoeken laat instellen. Wij hebben eveneens nog steeds twijfels en wij zouden het onverantwoord vinden als deze proble matiek op de eenzijdige wijze waarop zij thans wordt gepresenteerd tot een besluit zou worden gebracht. De raadsbesluiten van 1971 en 1974 waren van groot belang. De motie die bij de besluitvorming over de herindeling werd aangenomen is nooit uitgevoerd, hoewel tal van malen is gevraagd waarom dat niet gebeurde. In 1971 heeft de raad bij meerderheid van stemmen de uit spraak gedaan dat er een structuurplan voor stad, regio en gewest zou

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1975 | | pagina 302