303 24 APRIL 1975 moeten worden opgesteld; dat dit niet is gebeurd breekt ons nu op. De heer Geene is het daar eigenlijk wel mee eens, want in de vergadering van februari 1974 heeft hij gezegd dat de uitbreiding die in de stad en de omgeving tot stand zou moeten komen uit de verdere studie op het gebied van het structuurplan zou moeten blijken. Deze uitspraak roept allerlei vragen op, omdat op dit ogenblik zonder dat er op dat gebied ook maar enig plan bestaat beslissingen worden genomen waarmee men eigenlijk nog had moeten wachten. De rol van minister Gruijters is naar onze mening wel duide lijk. Uit zijn benadering blijkt onzes inziens dat hij prijs stelt op drie belangrijke dingen en daarbij gaan wij niet alleen uit van de gevoerde correspondentie maar ook van het gesprek dat wij daarover in Den Haag hebben gehad. In de eerste plaats stelt de minister prijs op een stemmigheid in deze raad over de plannen die van zo vérgaande bete kenis zijn; dit standpunt wordt hem naar onze mening door democrati sche overwegingen ingegeven maar zeker ook door de overweging dat plannen van deze grote omvang een krachtig bestuur vragen. De be langrijke afwijkende standpunten die over de kwestie in deze raad wor den ingenomen zullen de minister zeker tot nadenken stemmen. In dit verband zijn in de tweede plaats de resultaten van belang die de minis ter verwacht van de verificatie van de gegevens. Voordat de minister met de plannen in zee wil gaan, zullen ®ij terdege gefundeerd moeten zijn. Daarnaast zal hij in relatie tot die onderzoeken de plannen op landelijk, provinciaal en regionaal gebied bezien. De plannen zullen daarin moeten passen en zeker geen afbreuk mogen doen aan de ont wikkeling van de stad Breda en haar omgeving. Er zal derhalve sprake moeten zijn van een vérgaand onderzoek, dat naar onze mening zeer op zijn plaats is. In de derde plaats zegt de minister duidelijk waar het op staat; de raad moet maar vragen wat hij voor de ontwikkeling van de plannen nodig heeft en de bewindsman zal dan in onafhankelijk heid zijn beslissing nemen. Op dat punt zou de discussie van vandaag zich moeten toespitsen. Er zijn twijfels, die ook steeds door de V. V. D. en het C.D. A. zijn uitgesproken. Ik geloof niet dat er ook maar eni ge activiteit of informatie is geweest die de "mitsen" die steeds zijn genoemd vdn minder waarde heeft gemaakt. Daar komt de twijfel van de minister bij en lijnrecht tegenover dit alles staat dan het voorstel van het college, waarin overigens ook overbodige passages voorkomen, want hetgeen in punt I staat heeft het college al drie keer aan de mi nister medegedeeld. Reeds drie keer hebben b. en w. gedaan wat er in punt I staat zonder de raad ook maar iets te vragen. Nu wordt dit punt in het voorstel vermeld, hetgeen naar onze mening overbodig is. Wethouder VAN DUN: Ter beperking van de discussie in twee de termijn zou ik het volgende willen opmerken. Tot mijn bijzonder groot genoegen heeft de heer Crul zojuist haarfijn aangeduid dat hij de minister zo goed begrijpt. Volgens de heer Crul vraagt de minister eenstemmigheid in de raad en is hij in afwachting van een verzoek om een bedrag waarmee de Haagse Beemden in ontwikkeling zouden kun nen worden gebracht. Nü zegt hij echter dat het verzoek dat wij gaan realiseren overbodig is. Ik kan dit moeilijk begrijpen, maar misschien kan de heer Crul het toelichten zodat de discussie in tweede termijn wordt vergemakkelijkt.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1975 | | pagina 303