305
24 APRIL 1975
beschikbaar worden gesteld aan 9 van de te verwachten bewoners
van de Haagse Beemden. Naar onze mening is een dergelijke uitgifte
van een zo schaars artikel als ruimte en grond onaanvaardbaar. In de
tweede plaats wijs ik erop dat de discussie over de concrete plannen
met betrekking tot de gronduitgifte in de vorm van erfpacht of verkoop
niet op een juiste manier in de raad is gevoerd, zodat er op dit punt
nog geen beslissing kan worden genomen.
Onze denkbeelden staan in feite lijnrecht tegenover de inzich
ten van V. V. D.C. D. A. en college, althans op dit ogenblik. Wij
hebben onze denkbeelden in een motie verwoord die ik bij dezen zou
willen indienen.
Tot slot nog twee korte opmerkingen. Zoals de heer Van Male
reeds heeft gezegd hebben wij met de besluitvorming ten aanzien van
het industriegebied geen moeite. Aangezien echter de daarmee ver
band houdende punten in het geheel van het besluit zijn "ingebakken"
en de ervaring van vroeger heeft geleerd dat zij er niet uit te lichten
zijn, kan men bij dezen nota nemen van de aantekeningen. Het voor
gestelde besluit is verwarrend en omvat allerlei aspecten waarvan ze
ker op dit ogenblik de consequenties nog niet kunnen worden overzien.
Als wij voor onze motie geen gehoor vinden, zal het voor ons moei
lijk zijn vandaag aan de besluitvorming deel te nemen.
De door de heer Crul ingediende motie luidt als volgt:
"De Haagse Beemden-problematiek is in tal van stukken aan de
orde gesteld.
De belangrijkste hiervan zijn de studies van het college en de
ambtelijke werkgroepen en de nota's van de progressieve groe
pering, P. v. d. A./P. P. R. en P. A.K./D'66, en het rapport
van het C.D.A.
Aan de hand van deze informatie en de studie en discussies op
plaatselijk, regionaal, provinciaal en landelijk niveau geeft
de raad het college in overweging:
1. Punt I van het preadvies als afgedaan te beschouwen door de
sinds 5-12-1974 tussen minister Gruijters en het college gevoer
de en nog te voeren correspondentie.
2. De voorbereiding tot en de mogelijke besluitvorming over de
punten in het preadvies onder II te verdagen tot het moment,
dat de minister de gemeente heeft geïnformeerd over de uit
komsten van de studie en de samenwerking, die van rijkswege
kan worden verwacht voor het tot ontwikkeling brengen van de
plannen.
Breda, 24 april 1975."
Deze motie is ondertekend door de heer Crul, mevrouw Paulus-
sen, mevrouw Stutterheim-Edeling en de heren Kaarsemaker en Hou-
ben.
Voldoende ondersteund zijnde maakt de motie van de heer
Crul mede onderwerp van beraadslaging uit.