24 APRIL 1975 306 De heer VAN BANNING: Bij de behandeling van de preadviezen nr. 137 en 138 is door mijn fractievoorzitter de heer Geene en mijn fractiegenoot de heer Van Duijl reeds aan tal van aspecten aandacht be steed. Aan mij de taak om de opvatting van mijn fractie te vertolken over de financiële facetten van de voorstellen. Hierbij zou ik de door het college gemaakte driedeling kunnen volgen, te weten: ontwikkeling woongebied, ontwikkeling industriegebied en tot slot de consequenties voor de algemene dienst. Het gevaar bestaat evenwel dat door een be spreking in onderdelen de samenhang enigermate zou worden versluierd, terwijl juist de samenhang tussen woon- en industriegebied bij de reali satie aanwezig moet zijn en het samengaan ook invloed uitoefent op de exploitatierekening. Het heeft er de schijn van dat ook in Den Haag niet altijd even duidelijk die samenhang wordt gezien. In voorstel nr. 138 deelt het college immers mede dat door de minister van economische zaken voor de ontsluiting van het industriegebied een subsidie wordt toe gekend van ruim 3,5 miljoen, terwijl in voorstel nr. 137 te verstaan wordt gegeven dat op verzoek van de minister van volkshuisvesting en ruimtelijke ordening aan de minister om financiële steun zou moeten worden gevraagd. Ik kan mij dan ook voorstellen dat er raadsleden zijn die zeggen dat het volstrekt niet nodig is om dergelijke financiële steun te vragen aangezien dit bij brief van burgemeester en wethouders van 5 december j. 1. reeds is gebeurd. Nu zouden wij de minister wel te verstaan kunnen geven dat hij die brief iets beter moet lezen omdat het bedoelde ver zoek daarin reeds is gedaan, maar het is ook mogelijk dat de nadruk moet worden gelegd op de wens dit verzoek vergezeld te doen gaan van een duidelijk inzicht in omvang en oorzaak van de financiële proble men. Enigszins gefrappeerd ben ik door de woorden van de heer Crul, die bij de etalering van drie belangrijke punten onder meer heeft gezegd dat de minister met betrekking tot deze plannen eenstemmigheid van de raad gewenst zou achten. Ik kan mij ternauwernood voorstellen dat de minister, deel uitmakende van een democratisch kabinet, het besluit van een meerderheid van de raad voorbij zou gaan en dat hij alleen maar zou beslissen als er eenstemmigheid in deze raad aanwezig zou zijn. Als ik dan wil spreken over de financiële aspecten van de ont wikkeling van woon- en industriegebied, ben ik van mening dat wij thans voor historische beslissingen staan, waarvan de voorgeschiedenis al door de heer Geene duidelijk is toegelicht. De uitkomst van zijn be toog is dat wij iets moeten gaan doen. Ik ben van mening dat de ontwik keling van het woongebied en de ontwikkeling van het industriegebied daarbij met elkaar gepaard zullen moeten gaan, terwijl de mate waarin wij van start zullen gaan afhankelijk is van de financiële mogelijkhe den. Waarom, zo zal men vragen, een samenhang in de ontwikkeling van woon- en industriegebied? Eén van de meest belangrijke elementen is gelegen, in het creëren van werkgelegenheid. Deze werkgelegenheid kan worden gevon den in industriegebied, in klein industriegebied, in de kantorensector en in de sector van de winkelbedrijven en de neringdoenden. Ik vraag

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1975 | | pagina 306