313
24 APRIL 1975
doet zich namelijk voor? Wij hebben naar ik meen de tijd van de gro
te gezinnen achter ons gelaten en er komt een tijd waarin jonge men
sen graag snel zelfstandig willen wonen, zodat er in het Westbrabantse
gebied meer wooneenheden nodig zijn. Daarbij spreken wij niet over
een groei van het bevolkingsaantal, maar eenvoudig over de behoefte
aan meer woningen die optreedt doordat het fenomeen van de gezins
verdunning zich voordoet. De gezinsverdunning valt niet te ontkennen,
wij kunnen er niets aan doen en wij kunnen slechts constateren dat zij
bestaat.
Daarnaast is er in elk gebiedsdeel dat men in Nederland onder
de loep neemt, het fenomeen van een zekere natuurlijke groei. Op de
derde plaats hebben wij te maken met een overloop-kwestie die vana
vond door veel sprekers aan de orde is gesteld. Wanneer men zich af
vraagt of er al dan niet sprake is van overloop, moet men naar ik meen
allerlei gegevens naast elkaar leggen. Zo wordt in het jaarverslag van
de rijksplanologische dienst duidelijk aangegeven dat er voor een hon
derdduizendtal mensen uit de randstad elders huisvesting zal moeten
worden gevonden. Daarnaast doet zich een spontane ontwikkeling voor,
die wij niet exact kunnen meten maar die zelfs bij de totstandkoming
van belangrijke nieuwe woongebieden in Breda merkbaar is. In Prin-
cenhage-West I en -West II zien wij dat mensen van boven de Moerdijk
hier graag willen wonen. Nu kan men in dit verband natuurlijk honderd
enéén gedachten groeperen. Men kan vaststellen dat er een structuur
plan voor de Rijnmond is waarin wordt opgemerkt dat men die overloop
niet wenst doch naar bijvoorbeeld de Zuidtioiiandse eilanden wil
"draineren". Ik kan mij echter niet voorstellen dat iemand uit deze
raad -- zelfs niet van de Partij van de Arbeid en de P. P. R. -- als een
verkeersbrigadier, al dan niet van een rood vlaggetje voorzien, op
de Moerdijkbrug gaat staan en zegt: "Vriend, gij mag er niet over,
want er is voor u in het Westbrabantse geen ruimte.'" Als de spontane
ontwikkeling is geconstateerd, vormt zij een gegeven.
Er doet zich een druk op het gebied in West-Brabant voor, be
staande uit gezinsverdunning, natuurlijke groei en overloop. In dat
verband willen wij een beeld krijgen van de behoefte aan woningen in
het Westbrabantse gebied. Men hoeft daarbij geen minister van volks
huisvesting en ruimtelijke ordening te zijn om te kunnen vaststellen
wat er in West-Brabant niet moet gebeuren. Zo is het naar ik meen on
gewenst dat in West-Brabant recreatiegebied wordt aangetast. Voorts
moeten oude kernen niet "uit hun jas groeien": in de provinciale be
leidsnota staat naar ik meen "het dorp moet dorp blijven" en ongewen
ste uitgroeisels van de oude kernen moeten dan ook worden vermeden.
Dit houdt mijns inziens in dat er moet worden ingegrepen en dat het
beleid erop gericht moet zijn de behoefte aan woningen op bepaalde
plaatsen in zo'n gebied te concentreren; een dergelijke plaats is dan
vanavond "toevallig" Breda. Dat is overigens, hoewel ik het woord
zelf gebruik, niet TOEVALLIG zo: ook bij andere onderwerpen is in
het verleden geregeld geconstateerd dat juist Breda in het Westbrabant
se gebied een vrij eminente positie heeft. Daarbij is het minder van
belang of men moet spreken over "de hoofdstad van West-Brabant" --
een mijns inziens bijzonder discutabele term -- en of er al dan niet
sprake is van een centrumfunctie. In ieder geval is het duidelijk dat er