317
24 APRIL 1975
werken.
De heer BECKERS: Het is de taak van een goed onderwijzer te
trachten de materie op verschillende manieren aan zijn leerlingen dui
delijk te maken. Vanavond heb ik het eens op een andere manier ge
probeerd.
De VOORZITTER: Het is natuurlijk de vraag of u slaagt.'
Wethouder VAN DUN: De heer Beckers daagt mij als hij dit
zegt natuurlijk wel uit. Het is de taak van een goed schoolmeester de
dingen op verschillende manieren duidelijk te maken, maar hij moet
dat nooit zó letterlijk nemen, dat hij in een bepaalde rekensom twee
"keer hetzelfde getal aftrekt.' Op die manier is men ook nergens.'
Sprekend over demografische uitgangspunten, meen ik enkele
kerngetallen van de demografische onderbouw van de Haagse Beemden
te moeten noemen. Men kent de zeer ingewikkelde redenering van de
bekende nullijn-hypothese, die, teruggebracht tot eenvoudiger propor
ties, op het volgende neerkomt. Wat gebeurt er in Breda en de vier
randgemeenten als er geen sprake is van overloop, migratie en allerlei
andere verschijnselen? Als wij alleen uitgaan van de gezinsverdunning,
dan zal het duidelijk zijn dat wij voor hetzelfde aantal bewoners in
Breda en de vier randgemeenten tot 1987 een tekort van 6. 600 wonin
gen hebben. Dit is de minimale situatie waarvan in de Haagse Beem
den moet worden uitgegaan. Als wij nu enkele cijfers op basis van de
meergenoemde migratiestroom in de beschouwingen betrekken, maken
wij ons niet aan overdrijving schuldig als wij ervan uitgaan dat wij per
vijfjaarlijkse periode aan 600 woningen extra behoefte zullen hebben.
Er moet derhalve terzake van migratie met 600 woningen in een periode
van vijf jaar rekening worden gehouden. De planprocedure voor de
Haagse Beemden loopt van 1974 tot 1987, derhalve een periode van
ongeveer vijftien jaar omvattende; hieruit volgt dat er drie van de ge
noemde stromen moeten worden ingevoegd, neerkomende op een aan
tal van drie. keer 600 woningen oftewel 1. 800 woningen. Op de laat
ste plaats hebben wij ook een verantwoordelijkheid met betrekking tot
het plangebied van West-Brabant. Wij constateren -- ook de heer
Beckers heeft daarover gesproken -- dat Etten-Leur en Oosterhout daar
bij een merkwaardige plaats moeten innemen: er moet een afbuiging
zijn naar ontwikkelingen die zich in Etten-Leur en Oosterhout zouden
kunnen voordoen, op basis waarvan in de bedoelde vijftien jaar ook
nog eens een aantal van 1. 500 woningen in Breda zal moeten worden
verwezenlijkt. Ik kom dan tot de volgende minimale getallen; tenge
volge van gezinsverdunning 6.600 woningen, tengevolge van migratie
3 x 600 is 1. 800 woningen en in de derde plaats het zojuist genoemde
aantal van 1. 500 woningen, tezamen opleverende een minimale onder
bouwing op basis van demografische gegevens voor een totaal tekort
aan woningen in Breda en de vier randgemeenten van 9. 900, afgerond
10. 000. Dit is de minimale inbreng die het college in dit verband kan
leveren om zijn bedoelingen met betrekking tot de Haagse Beemden
te funderen.