24 APRIL 1975 320 het college. Het is van groot belang te weten of het college dit punt in de procedure onderschrijft. Wethouder VAN DUN: Dan begrijp ik het beter. In ieder geval moeten wij er geen misverstand over laten bestaan dat de minister u bij brief heeft geantwoord dat hij de gegevens van de werkgroep "Een an der Breda", P. v.d. A. en P.P.R. bij het verificatieproces zal betrekken. Mij is bekend geworden dat u de minister deze week heeft opgebeld; de minister heeft op zijn beurt mij opgebeld en mij medegedeeld dat hij tegen u had gezegd dat hij deze handelwijze zou volgen. Toen heb ik gezegd dat ik er geen bezwaar tegen had. De VOORZITTER: Het is helemaal duidelijk.' Wethouder VAN DUN: In de tweede plaats heeft de heer Crul ge vraagd óf de minister van volkshuisvesting en ruimtelijke ordening ook zonder dat de raad van Breda een verder besluit inzake de Haagse Beem den neemt zijn procedure kan afronden en van zijn kant een beslissing kan nemen. Het is overigens erg leuk dat de heer Crul blijkbaar toch kennis draagt van de inhoud van de gesprekken die het college in Breda met de minister heeft gevoerd. De minister heeft namelijk in Breda inderdaad aan ons medegedeeld dat hij het zeer op prijsszou stellen als men in Den Haag een besluit zou ontvangen dat met een zo groot mogelijke meerderheid zou zijn genomen; de heer Crul heeft daar in eerste ter mijn terecht op gewezen. De minister stelt dus wel degelijk prijs op een raadsbesluit, waarbij hij heeft verwezen naar een in Zwolle genomen besluit, dat naar zijn zeggen gelukkig maar met één stem tegen was genomen. Ik ben van mening dat het hier beter kan.' In zijn gesprekken en gedachten gaat de minister steeds van een raadsbesluit uit. Wij vinden voorts dat het niet misstaat als de handel en wandel van dit college in bekingrijke zaken door de raad worden gesteund. Bovendien is het van belang dat er niet alleen maar steun aan de minister wordt gevraagd maar dat dit geschiedt op basis van cijfers en uitgangspunten die de instemming van de raad hebben. Dit laatste acht ik eigenlijk het belangrijkste punt en ik meen dan ook dat het onmogelijk is met betrekking tot punt II de in de motie van de P. v. d. A./P. P.R. voorgestelde handelwijze te volgen. Wij wensen dat de raad ermee instemt dat-wij op basis van dit cijfermateriaal met de minister gaan onderhandelen. Ik moet in dit verband dan ook op de vraag van de heer Crul antwoorden dat het naar de mening van dit college onmogelijk is dat de minister van volkshuis vesting en ruimtelijke ordening zonder de raad een besluit neemt. De heer CRUL: Is dat ook de mening van de minister? Dat heb ik namelijk gevraagd: welke mening de minister aan het college ken baar heeft gemaakt. Wethouder VAN DUN: Dat moet u aan de minister vragen. U hebt gevraagd wat er naar de mening van dit college kan gebeuren. Dit college is van mening dat het onfatsoenlijk is de minister iets te la-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1975 | | pagina 320