24 APRIL 1975 326 de P. P. D. wordt bijgedragen. Nu het werk in gemeentelijk verband ter sprake komt, lijkt mij het geschikte ogenblik aangebroken om iets te zeggen over de enorme inzet die het ambtelijk apparaat te zien heeft gegeven en waarvan de raad zich waarschijnlijk bijna geen voorstelling kan maken. Dit ambte lijk apparaat staat uiteraard reeds voor zijn taak van alle dag, maar ik weet zeker dat het in verband met de Haagse Beemden onder een zeer zware interne maar vooral ook externe druk heeft gestaan, terwijl het toch de raad zo exact mogelijk moest voorlichten. Het college heeft het grootste respect voor de manier waarop de stukken tot stand zijn ge komen die de raad vanavond worden voorgelegd en waarin niet warrig maar op duidelijke wijze informatie wordt verstrekt. Namens het colle ge breng ik dank aan degenen die hierover in de raad iets hebben ge zegd. Er is ook een externe procedure in het geding, waarop ik naar ik meen* moet ingaan omdat aspecten ervan in de vragen van de heer Crul aan de orde zijn. Wij hebben veel gecorrespondeerd met minister Gruijters. Allereerst hebben wij hem op 5 december verzocht zijn finan ciële adhesie te betuigen. De minister heeft in zijn brief die de raad bekend is, bevestigd dat hij dat in principe doet. Wij hebben toen zijn bevestiging van onze kant bevestigd en gevraagd hoe we tijd konden winnen. Op 2 april heeft de minister ons vervolgens een wat moeilijke brief geschreven, waarin over "onderzoek" wordt gesproken. Wij hebben daarna met de minister getelefoneerd en de bevestiging van dat gesprek is te vinden in de laatste brief die de raad is toegezonden. Hieruit blijkt dat de minister in zijn brief van 2 april met "onderzoek" heeft, bedoeld wat wij vanavond aan het doen zijn; het formuleren van een be sluit inzake het doen van een verzoek om financiële steun in zijn rich ting. Dit is de correspondentie die wij met minister Gruijters hebben gevoerd. Er zijn daarnaast drie gesprekken met deze minister gevoerd: één maal in Den Haag, één maal in Breda en daarna nogmaals in Den Haag hebben wij met hem mogen spreken over het concept van de be langrijke brief die aan Breda is gezonden. Er is voorts een veelheid van ambtelijke gesprekken gevoerd, wij hebben contact met de afdeling planning woningbouw van het departement en wij hebben op het ogen blik veel contacten met het ministerie van economische zaken, het D.A.C.W. en de I. W.K. W. Wij zijn bij de heer Stemerdink op bezoek geweest en wij hebben contacten met de hoofdingenieur-directeur, met de inspectie van de ruimtelijke ordening, met het ministerie van verkeer en waterstaat, het ministerie van C. R. M. enz.enz. Na deze opsomming wijs ik erop dat een belangrijk extern contact wordt ge vormd door het contact met de randgemeenten, dat door de heer Welschen en anderen aan de orde is gesteld. Omtrent het contact met de randgemeenten wil ik heel duidelijk zijn. Ook daar is het uitgangspunt de problematiek van de groeibrieven. In de groeibrieven heeft het provinciaal bestuur de vier randgemeenten -- Prinsenbeek, Terheijden, Teteringen en Nieuw-Ginneken -- erop gewezen dat zij hun groei zouden moeten afremmen en zich aan het tempo en de niveaus die in het streekplan zijn genoemd zouden moeten houden, terwijl voorts aan Breda wordt aangeraden de Haagse Beemden

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1975 | | pagina 326