24 APRIL 1975 332 lijk op voorhand verzet tegen de oplossing waarbij op politieke gronden een keuze voor het afrondingsgebied wordt gedaan. Als men andere ar gumenten voor een dergelijke keuze kan aanvoeren, heb ik er geen be zwaar tegen, maar ik ben er enigszins bevreesd voor dat men in het ka der van de politiek ongemotiveerd voor een duurdere oplossing voor de ontwikkeling van de Haagse Beemden zou kunnen kiezen, die dan niet ten volle gefundeerd is. De heer BECKERS: Zou de heer Van Dun willen toelichten wat hij in dit verband met het woord "politiek" bedoelt; dit ontgaat mij volledig. Ook zou ik hem willen vragen op dit ogenblik een duidelijke uitspraak te doen over de volgende vraag: streeft het college nu nog steeds naar een maximale uitbouw van de Haagse Beemden of gaat het toch ai voorzichtigheidshalve uit van het afrondingsgebied? Wethouder VAN DUN; Ik zal met de laatste vraag vraag begin nen. Dit college streeft naar voltooiing van de gehele Haagse Beemden, rekening houdend met de besluitvorming die aan de orde is geweest. Een en ander houdt in dat wij onder meer moeten uitgaan van de motie die indertijd door de heer Sandberg is ingediend en die door de gehele raad en het college is overgenomen. Ruwweg gesproken wordt in die motie de uitspraak gedaan dat het college pas op het ogenblik dat het zgn. tweede gedeelte van de Haagse Beemden aan snee komt over een vergelijkende studie met betrekking tot alternatieven zal moeten be schikken. Indertijd is over Bavel-Dorst gesproken en wij zullen dan ook de ontwikkelingen moeten nagaan voordat het tweede gedeelte aan snee komt. In ieder geval wordt zowel in de exploitatie-opzet ais in het structuurplan van een totale ontwikkeling van de Haagse Beemden uit gegaan. Het is niet uitgesloten dat wij op basis van feitelijke ontwikke lingen, wetenschappelijke gegevens of bestuurlijke ontwikkelingen toch tot een afrondingsgedachte komen. Daartegen zou ik geen bezwaar heb ben, maar ik zou het verfoeilijk vinden als wij tot een afrondingsge- dachte zouden worden gedwongen door uitsluitend politieke implicaties. Het zal de heer Beckers naar ik aanneem niet onduidelijk zijn -- an ders moet hij nog meer bijles hebben.' - - dat ik hiermee bedoel dar in een discussie tussen twee partijpolitieke opvattingen op landsniveau ge kozen wordt voor een compromis. Dat is zo gemakkelijk in halve hec tares aan te geven en dat vind ik geen politiek. Op de andere vragen van de heer Beckers ben ik naar ik meen reeds ingegaan. Zo heb ik reeds duidelijk gemaakt waarom wij de pro cedure kiezen waarbij gelijktijdig het structuurplan en de ontwikkeling van het eerste woongebied aan de orde komen. Ik vind het naar dat de heer Houben aan het begin van zijn be toog over "onze desolate binnenstad" heeft gesproken. Hoewel men in derdaad kan constateren dat bepaalde punten in de binnenstad niet di rect sterk zijn, ben ik het op grond van de belevingswaarde die ik als Bredanaar ervaar niet eens met de opmerking dat onze binnenstad deso laat is. Ik vind dat dit soort praatjes in deze raad niet bijdragen tot een optimale waardering van de Bredanaar voor zijn eigen stad, die naar ik meen op een hoger niveau ligt dan de heer Houben nu consta-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1975 | | pagina 332