343
24 APRIL 1975
nomen.
De VOORZITTER: Nou.'
De heer CRUL: De heer Van Dun mag best zo tegen mij praten,
hoor.'
Het gaat om wat de heer Ten Wolde heeft gezegd. Wij betogen
steeds dat wij volledig van de handel en wandel van het college op de
hoogte moeten zijn en dat wij steeds in de gelegenheid moeten worden
gesteld daarover onze opinie te geven. Wij wensen echter niet zo ver
te gaan als het college nu wil gaan, dat die twee dingen -- het goed
keuren van de plannen in de toekomst plus de brieven aan de minister
-- gekoppeld wil laten aanvaarden. De correspondentie tussen de mi
nister en het college is aan de gang en wij hebben er geen bezwaar te
gen dat zij voortgang vindt. Dit is het antwoord op de vraag van de
heer Van Dun, dat naar ik meen overigens ook in de motie staat.
Waarschijnlijk heeft de heer Van Dun de motie niet goed gelezen.
Wethouder VAN DUN: Het antwoord luidt dus ontkennend:
de heer Crul heeft er geen bezwaar tegen als het college zonder de
raad te horen om financiële steun vraagt.
De heer CRUL: Op grond van de besluitvorming van februari
'74.
Wethouder VAN DUN: Mijn tweede vraag is of de heer Crul
er bezwaar tegen heeft dat het college op basis van déze gegevens de
minister om financiële steun verzoekt. Men moet natuurlijk ergens
over spreken, zodat de heer Crul ook deze vraag niet bevestigend kan
beantwoorden.
De heer CRUL: U heeft op grond van de besluitvorming van fe
bruari plannen op papier gezet
Wethouder VAN DUN: Nee, bij de minister
De VOORZITTER: Zo kunnen wij niet met elkaar discussiëren.
Wil de heer Van Dun zijn vraag nog even duidelijk formuleren?
Wethouder VAN DUN: Mijn eerste vraag was: heeft de heer
Crul er bezwaar tegen dat het college aan de minister voor de Haagse
Beemden om financiële steun vraagt? Ik heb begrepen dat de heer
Crul daarop ontkennend antwoordt. Vervolgens constateer ik dat men
bij de minister niet met lege handen kan aankomen en dat men het
verzoek op gegevens moet baseren. Mijn tweede vraag is dan ook of
de heer Crul er bezwaar tegen heeft dat wij het verzoek baseren op de
gegevens die aan de raad zijn geëtaleerd: de exploitatie-opzetten. Het
antwoord moet dan eveneens ontkennend luiden.
De heer BECKERS: Dat is een retorische vraag, want uit de dis
cussie is wel gebleken hoe wij tegenover al die plannen staan.'