345
24 APRIL 1975
De heer VAN DUUL: Wij zijn hier als raad van de gemeente
Breda bijeen. Het is duidelijk dat besluiten van de gemeenteraad tot
gevolg kunnen hebben dat wij financiële steun van het ministerie no
dig hebben. De raad van Breda neemt echter zelfstandig besluiten,
zonder dat hij die hoeft te relateren aan wat de minister er daarna over
zal zeggen.
De heer OOMEN: Ik vind het natuurlijk best als de heer Van
Duijl met beide benen op de grond wil blijven staan, maar uiteinde
lijk komt het er toch op neer dat het een sprong in het duister is. Men
weet niet wat men doet en men weet niet welke financiële bijdrage
men zal krijgen. Die sprong in het duister willen wij niet doen voordat
wij weten waar wij terecht komen. Wij komen liever niet in het moe
ras terecht.'
De heer VAN DUUL: Dat klopt dan precies met wat ik heb be
toogd: u durft geen besluit te nemen omdat u eerst wil weten wat de
minister zal zeggen. Dat zegt u nu heel duidelijk. Ik dank u wel.'
Naar aanleiding van mijn opmerkingen over het formeren van
het bouwteam heeft de wethouder er over gesproken "wie wat waar
gaat doen"een kwestie die van groot belang is. Met betrekking tot
het uitgeven van gronden en het kiezen van architecten dient men ui
terst voorzichtig op te treden. Juist doordat de tijd voortschrijdt en de
inzichten tegenwoordig vaak veranderen zal er zeer behoedzaam moe
ten worden geopereerd. Voorkomen moet worden dat men door het uit
geven van grote kavels aan bepaalde architecten gebonden is. Wij zul
len ons flexibel en ruim moeten opstellen teneinde op de voortschrij
dende tijd te kunnen reageren.
In eerste termijn heb ik gezegd dat het overleg met de St. A.R.
onzes inziens voortdurend op gang zal moeten blijven. Ik heb begrepen
dat de wethouder heeft gezegd dat dit inderdaad het geval zal zijn.
Sprekend over ruimte biedende gelegenheden heb ik in eerste
instantie gezegd dat men er wellicht eens mee zou kunnen experimen
teren vóór het totstandkomen van woonbebouwing met dergelijke gele
genheden te beginnen. Op die manier zou men de toekomstige bewo
ner de gelegenheid kunnen geven aan de inspraakprocedure deel te ne
men. In dit verband heb ik over de experimentenpot van C. R. M. ge
sproken. De wethouder zal door de veelheid van vragen aan dit punt
voorbij zijn gegaan, maar misschien kan hij er nog iets over zeggen.
De heer DEES: Ik wil enkele korte opmerkingen maken. Ik moet
bekennen dat ik het betoog dat de heer Crul in tweede termijn hield
uitermate warrig en chaotisch vond. Het is ons dan ook volstrekt on
duidelijk wat zijn bedoelingen zijn. Zijn diepere bedoelingen kennen
wij --de groepering van de heer Crul wekt in de pers althans de in
druk dat zij tegen de ontwikkeling van de Haagse Beemden is --, maar
wat er vanavond aan de hand is, is ons onduidelijk. Ook de motie is
ons onduidelijk, zodat wij er tegen zijn. De heer Ten Wolde heeft zo
juist al betoogd dat de motie van de heer Crul tot vertraging leidt, ter-