431
15 MEI 1975
5. ruimte te scheppen op de begroting van 1976 voor de finan
ciering van de reconstructie van "Het Ei";
6. de tarieven van het toekomstige zwembad "Het Ei" los te
koppelen van de totale kosten van "Het Ei" en af te stemmen
op de minst draagkrachtigen van de betrokken wijkbewoners,
een en ander na overleg met de voorbereidingscommissie.
De VOORZITTER: De heer Hendriksen heeft om een korte
schorsing gevraagd. Met het oog op de ingediende moties bestaat bij
het college dezelfde wens. Ik schors de vergadering.
SCHORSING.
De VOORZITTER: Ik heropen de vergadering. Dames en heren.
U hebt zich geruime tijd beraden, bijna even lang als wij dat eerder
op de avond hebben gedaan. Voor de beantwoording in eerste termijn
namens het college is nu het woord aan wethouder Van Graafeiland.
Wethouder VAN GRAAFEILAND: Allereerst wil ik ingaan op de
procedure met betrekking tot dit preadvies, waarbij ik enkele opmer
kingen die de heer Kaarsemaker heeft gemeend te moeten maken aan
de orde wil stellen. Het advies van de commissie voor jeugd, sport en
recreatie, dat aan de raadsleden is uitgereikt, hebben wij "aangekleed"
met de meest saillante punten uit het debat in de commissie die voor
het standpunt bepalend waren. Het stemt tot tevredenheid dat er daar
bij slechts één argument niet op het papier terecht is gekomen. Daaruit
blijkt dat het advies overigens wel weergeeft wat er in de commissie
vergadering van gisteren aan de orde is geweest.
De heer Kaarsemaker heeft gezegd dat er door het college pa
niekvoetbal zou zijn gespeeld en dat dit onder meer zou blijken uit de
wijze waarop het ter tafel liggende voórstel inhoud heeft gekregen.
Naar mijn mening is er geen paniekvoetbal gespeeld. Het is waar dat
het aanvankelijk de bedoeling was dit preadvies in juni in de raad aan
de orde te stellen en dat wij de brief van leden van de voorbereidings
commissie op de agenda van heden hadden geplaatst, met het voorstel
hem om preadvies in handen van b. en w. te stellen. Wanneer er dan
een initiatief-voorstel wordt ingediend, is het mijns inziens verstandig
tegelijkertijd het standpunt van het college ter tafel te brengen. Daar
mee worden naar ik meen de belangen die er hier in de raad zijn, ge
diend en doet men de raad een plezier. Het is onjuist daaruit te con
cluderen dat een en ander tot een paniekerig voorstel heeft geleid. Ik
geloof dat het tegendeel het geval is. Een groot deel van de opmerkin
gen van de heer Kaarsemaker lijkt mij gebaseerd op het feit dat hij
het met het voorstel niet eens is. Nu is het natuurlijk mogelijk dat de
heer Kaarsemaker het met het voorstel niet eens is, maar daarom is
het nog niet onder de maat. Het voorstel geeft exact aan wat er is ge
beurd en wat er, gegeven de procedure die met de raad is afgesproken,
in het eerstkomende half jaar mag worden verwacht. Voorts wordt in
het voorstel exact aangegeven om welke reden wij van mening zijn dat