435 15 MEI 1975 dit element voor het college richtinggevend zal zijn voor de vraagstel ling die op zeer korte termijn aan de dienst van openbare werken -- ons adviserend orgaan -- zal worden voorgelegd, opdat wij kunnen be oordelen in hoeverre met het genoemde bedrag een bad kan worden ge realiseerd dat aan de eisen van ons en van de bewoners voldoet. De heer CRUL: Dit is een essentieel punt van de motie en ik vind dan ook dat de wethouder er duidelijker over moet zijn. Aanvaardt hij punt e van de motie? Wethouder VAN GRAAFEILAND: De motie is ingediend door het C. D. A. en de V. V. D. In tweede termijn hoor ik van die zijde wel of door het college duidelijker moet worden gezegd wat wij met de aanvaarding van punt e bedoelen, op de wijze waarop ik het nu heb ge zegd. In de punten 1 t/m 5 van de motie wordt geformuleerd waartoe het college wordt uitgenodigd. Wij onderkennen in deze punten een duidelijke "volgtijdelijkheid"want wij zijn van mening dat men aan punt 1 niet kan beginnen voordat men punt 2 heeft afgerond. Dit geeft aan wat de "volgtijdelijkheid" is in de gedragslijn die men met betrek king tot de plannen volgt. In die zin hebben wij met punt 1 niet veel moeite. Iets anders is de situatie ten aanzien van punt 4 waarin het col lege wordt uitgenodigd "te bevorderen, dat de herbouw van het zwem bad "Het Ei" nog in 1975 zal aanvangen". Wij zullen dit met alle kracht bevorderen. Het is evenwel realistisch de raad mede te delen dat het, voor zover wij een en ander op korte termijn kunnen overzien, zeer de vraag is of dit "bevorderen" tot aanvang van de herbouw in 1975 zal leiden. Het is eerlijk te zeggen dat wij erg veel kunnen bevorderen, doch dat wij zien aankomen dat het toch in ieder geval wel begin 1976 zal worden alvorens met de herbouw zal kunnen worden begonnen. Naar mijn mening is dit dan altijd nog Vel een versnelling ten opzich te van hetgeen wij, gegeven de huidige procedure, zouden mogen ver wachten. Dat wij bij de samenstelling van de begroting voor 1976 rekening houden met de consequenties van herbouw en exploitatie, is duidelijk. Wij zullen uiteraard voorts rekening dienen te houden met de voor be- reidingskosten die met een en ander samenhangen. Als ik dit alles relateer aan de brief die wij van de wijk hebben gekregen, kom ik op diverse punten tot de conclusie dat het volledig aansluit bij wat de bewoners willen, behalve op het punt dat men het het bad heropend wil zien, maar ik meen dat wij daarover de discussie inmiddels hebben gesloten. In het bijzonder zou ik erop willen wijzen dat het niet juist is dat alleen de minister uitmaakt wat er in een ge meente kan: een gemeentebestuur, in casu de raad, kan iets doen of nalaten en kan iets bespoedigen of niet bespoedigen; dat zal, als de raad de motie aanneemt, ook gebeuren. Ik wijs er voorts op dat de op merking dat enkele partijen geen geld voor zwemplezier zouden over hebben een element is dat mij niet geheel aanspreekt, want ik meen dat wij juist met de reconstructie van het bad bezig zijn om het zwem plezier in het bad te vergroten. Alles bijeen genomen is de motie van C. D. A. en V. V. D.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1975 | | pagina 435