437 15 MEI 1975 naar wij menen niet in tegenspraak met de wensen van de inspraakcom missie komt. Het gaat ons echter wel erg ver ons nu al op een bedrag vast te leggen. De wethouder heeft dan ook terecht gezegd dat dit voor het college een richtinggevend element is; eigenlijk heeft hij aan het adres van de heer Crul gezegd dat punt e in deze vorm niet zonder meer door het college wordt overgenomen en dat de gang van zaken van de verdere opmerkingen in de raad afhankelijk zal zijn. Wij zouden C. D. A. en V. V. D. willen voorstellen het bedrag te laten vervallen en te vervangen door de woorden "een sober bedrag". Dit lijkt ons eens te meer een goede wijziging omdat er wel enige samenhang tussen prij zen en entreegelden bestaat: in de laatste commissievergadering is ge bleken dat een bad van 10 miljoen uiteraard hogere entreeprijzen zal hebben dan een bad dat bijvoorbeeld 2 miljoen zal gaan kosten. Wij voelen bij C. D. A. en V. V. D. een zekere tegemoetkoming in de richting van de lagere tariefstelling. C. D. A. en V. V. D. nodigen het college onder meer uit tot "het onverwijld nemen van maatregelen om te komen tot sloping van het oude bad en de nieuwbouw van een zwemgelegenheid ter plaatse. Gezien de gegevenheden van hedenavond achten wij dit punt accepta bel, hoewel een en ander uiteraard sterk afhankelijk zal zijn van de mate waarin de motie door het college zal worden uitgevoerd. Met be trekking tot de punten 2 en 3 hebben wij met veel grotere problemen te kampen. Wij hebben het gevoel dat de gehele inspraakprocedure op dit ogenblik op de tocht zal worden gezet. In eerste termijn heb ik al gezegd dat de inspraakprocedure voor Breda een "proefballonnetje" is: de werkwijze is nieuw en aan de hand van de procedure kan men voor toekomstige projecten ervaring opdoen. Wij hebben het gevoel dat het geen vanavond is gezegd een zware druk op de inspraakcommissie legt. De afspraken waarmee die commissie indertijd in zee is gegaan, wor den onzes inziens bij aanvaarding van de motie van C. D. A. en V. V. D. opzij gelegd, hetgeen wij niet zo erg democratisch vinden. Naar on ze mening zou hierover toch allereerst-met de inspraakcommissie moe ten worden gesproken. Ik kan niet te vaak zeggen dat de inspraakproce dure van zeer groot belang is en zij gaat inderdaad "uit de hand lopen" -- zoals wethouder Van Graafeiland heeft gezegd -- als er onzorgvul dig mee wordt omgesprongen. Het staat volstrekt niet vast dat de in spraakcommissie niet snel zou willen werken. Gebleken is reeds dat de ze commissie behoefte heeft aan een bepaalde kwantificering, maar het is de vraag of daarmee de kwantificering wordt bedoeld die in de punten 2 en 3 van de motie wordt aangegeven. Deze beide punten zijn voor ons dan ook niet te accepteren en wij zouden willen voorstellen ze te vervangen door punt 2 van onze eigen motie; "de geplande in spraakprocedure op grond van gemaakte afspraken volledig tot zijn recht te laten komen". Hierbij zou ik willen aantekenen dat een uitspraak van de raad over de tarieven -- zoals in punt 6 van onze motie wordt voorgesteld -- direct tot gevolg zal hebben dat de inspraakprocedure wordt versneld, aangezien de inspraakcommissie dan op basis van een duidelijke uitspraak van de raad verder kan werken, snelheid kan be trachten en met het college over de te nemen stappen kan overleggen. Met betrekking tot punt 4 van de motie van C. D. A. en V. V. D. hebben wij begrip voor de opmerking van de wethouder dat het zeer moeilijk te verwezenlijken zal zijn nog dit jaar met de herbouw te be-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1975 | | pagina 437