15 MEI 1975 440 plaats, zodat het mijns inziens niet noodzakelijk is met de commissie te spreken voordat wij terzake tot een besluit komen. Op die manier zouden wij de inspraak verheffen tot een doel op zichzelf en niet ge bruiken als een middel om tot een goede besluitvorming te komen, terwijl deze laatste functie van de inspraak naar mijn mening voorop staat. De heer Hendriksen heeft voorts geconstateerd dat de commissie bepaalde dingen wenselijk acht die wij eveneens willen en die ook in de motie worden beoogd: ook de commissie wil snel werken en kwanti ficeren. Later heeft de heer Hendriksen echter gezegd dat hij toch enige moeite heeft met het feit dit er wordt gekwantificeerd. Ik vraag mij af wat men in dit verband anders zou moeten kwantificeren dan de finan ciële aspecten; het maatschappelijk rendement kan men tot op dit ogen blik nog niet kwantificeren en dit zal ook in de toekomst wel zeer moei lijk blijven. Welke gegevens zouden er dan wèl moeten worden ge- kwantificeerd?lkheb voorts de sterke indruk dat punt 6 van de door de heer Hendriksen namens zijn groepering ingediende motie op zichzelf niet tot een versnelling van het inspraakproces zal leiden. Mijn stand punt blijft namelijk dat het besluit dat van de raad wordt gevraagd, geen inhoud heeft; het is veel verstandiger iedereen precies te vertellen waar het op staat. Het is natuurlijk vrij eenvoudig een dergelijk be sluit te nemen en verder niet in te vullen, maar als men ziet dat men niet aan een invulling toekomt omdat het begrip dat in het geding is volstrekt ondefinieerbaar zal blijven, is het naar mijn mening niet eer lijk een dergelijk besluit te nemen. Aan het adres van de heer Kaarsemaker nog het volgende. Wij hebben getracht het preadvies zo snel mogelijk aan de raad te doen toe komen. Voorts hebben wij getracht door een uitbreiding van het advies tegemoet te komen aan de -- overigens terechte -- opmerking van de heer Kaarsemaker dat de raad niet meer zou kunnen zien wat er in de commissievergadering aan de orde is geweest. Naar mijn gevoel heeft de wijze waarop het advies nu is geformuleerd zeker het inzicht voor de raad vergroot. De opmerkingen van de heer Crul behoeven naar ik meen geen reactie van mijn kant. De VOORZITTER: Wij zullen thans trachten tot besluitvorming te komen. Ik nodig u uit over de moties in de volgorde waarin zij zijn ingediend een besluit te nemen. Ik heb geconstateerd dat van de zijde van het college voorkeur is uitgesproken om in punt 4 van de motie van C.D.A. en V. V. D. in plaats van "1975" te lezen: "1976". Deze wijziging is niet weersproken, er is zelfs begrip voor getoond, zodat ik aanneem dat de motie in die zin mag worden gewijzigd. De heer LAMBREGTS: Ik zou een correctie willen aanbrengen op hetgeen u nu zegt. In de motie staat duidelijk dat het de bedoeling is te bevorderen dat in 1975 met de herbouw van het zwembad kan worden begonnen. Wanneer zich situaties voordoen waardoor u niet in staat bent 1975 te halen, zouden wij willen zien dat er, zoals de wethouder ook heeft gezegd, naar wordt gestreefd dat het begin van de herbouw BEGIN 1976 zal plaatsvinden. U noemde het jaar 1976 zonder verdere aanduiding en dat zou wel eens december 1976 kunnen zijn.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1975 | | pagina 440