462 19 JUNI 1975 burgers een eigen verantwoordelijkheid heeft. Overigens meen ik dat de gemeente Breda daarin niet alleen staat, want in het verleden zijn ons ettelijke gemeenten voorgegaan, terwijl ook de gemeente Breda dit zelfs al verscheidene malen heeft erkend. Ik betreur het dan ook des te meer dat, wanneer een dergelijke kwestie opnieuw aan de orde is, van V. V.D. -zijde eerder gedane uitlatingen worden ingetrokken. Kennelijk komt men nu ook op een landelijke politieke lijn terug, want minister Geertsema heeft dan toch maar enkele jaren geleden een bepaald standpunt ingenomen. Ook de V. V. D. heeft enige tijd geleden het experiment van de wereldwinkel gesteund. Ik vraag mij daarom af in hoeverre er bij de V. V. D. een andere politieke lijn is ontstaan ten aanzien van allerlei experimentele activiteiten die in de gemeente aan de orde komen. Wanneer allerlei groeperingen van kerkelijke rich tingen, politieke richtingen en alle richtingen daar tussen in met de zelfde problemen bezig zijn, kan toch niet worden ontkend dat er grote behoefte aan coördinatie zou kunnen zijn. Die behoefte is ook op ver schillende manieren aangetoond: door middel van het rapport en door middel van studies en gesprekken met degenen die met deze materie te maken hebben. De wenselijkheid van enige professionele begeleiding komt steeds sterker naar voren. Een dergelijke begeleiding kan op een gegeven ogenblik wel in een "links daglicht" komen te staan, maar mijns inziens mag dat geen argument zijn om een bepaalde vorm van vormingswerk De heer VAN ASSELDONK: Ik zou de heer Hendriksen willen vragen of hij dat uit mijn betoog heeft kunnen opmaken.' De heer HENDRIKSEN: Ik heb uit uw betoog opgemaakt dat het gedeelte van de V. V.D. -fractie dat aan déze kant van de tafel zit te gen het voorstel is, op grond van de overweging dat het subsidiëren van dergelijke activiteiten niet tot de gemeentelijke politiek behoort. Ik geloof dat ik uw standpunt op deze wijze juist heb samengevat. De heer VAN ASSELDONK: Dat is dan tiw conclusie.' De heer HENDRIKSEN: U ontkent het in ieder geval duidelijk niet.' Ik blijf bij mijn standpunt --te dien aanzien ben ik het met de heer Visser eens -- dat de gemeente de plicht heeft dergelijke experi menten te bevorderen, te steunen en in bepaalde banen te leiden. Ik ben het echter niet met de heer Visser eens dat degenen die een en an der in praktijk gaan brengen in een bepaald opzicht moeten worden betutteld. De heer Visser heeft de vraag gesteld of hier nu al dan niet sprake is van betutteling en hij heeft geconcludeerd dat er geen betut teling zou zijn. Tijdens de voorbereiding van deze kwestie hebben on ze fracties echter geconstateerd dat er wel degelijk een vorm van be tutteling in het geding is. Dit brengt mij op de vragen die ik aan de wethouder heb ge steld maar waarop ik eigenlijk in het geheel geen antwoord heb gekre gen. Ik heb gevraagd in hoeverre het nu uniek is dat een dergelijke voorwaarde aan de stichting die subsidie krijgt, wordt gesteld en of zo'n voorwaarde wel terecht is. Voorts heb ik gevraagd wat de wethou-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1975 | | pagina 462