46
13 FEBRUARI 1975
een en ander klopt met hetgeen in de afzonderlijke begrotingen is op
genomen, hoewel de toelichting bij de begroting naar zijn mening on
voldoende is geweest en de behandeling in de commissievergaderingen
zijns inziens onvoldoende licht op de situatie met betrekking tot dit
fonds heeft laten schijnen. Daaruit resulteert voor hem de vraag of het
niet zeer gewenst is dat de reserves, ongeacht of zij negatief of posi
tief zijn, explicieter in de begrotingen worden toegelicht, in het bij
zonder om preventief te kunnen opereren. Ik kan mededelen dat ik
daarmee voor wat mijn sector betreft geen enkele moeite heb en dat
ik deze suggestie gaarne zal overnemen.
Meer moeite heb ik met de opmerking van de heer Van Banning
dat er in feite sprake is van een douceurtje van ongeveer 1 miljoen
aan de dienst jeugd en sport en jat daardoor een inbreuk op het gehele
budgetbeleid wordt gemaakt. Dit lijkt mij niet geheel juist. Er wordt
immers op een gegeven ogenblik een egalisatiefonds opgericht, waar
bij ervan wordt uitgegaan dat een bepaalde hoeveelheid ontvangsten uit
het zwemmen wordt gebruikt om de onkosten te dekken. Men ver
wacht -- daar ligt de norm -- dat de extra inkomsten kunnen worden
gebruikt om eventuele tekorten doordat het bezoekersaantal onvoldoen
de is voor een volgend jaar te dekken. Als men dit egalisatiefonds niet
had gebruikt, zou ten eerste het tekort niet zijn ontstaan, maar zou in
de tweede plaats ieder jaar een bedrag in de orde van grootte van de
bedragen die nu in het egalisatiefonds terecht zijn gekomen ten laste
van de algemene dienst en wel van het budget van de dienst jeugd en
sport zijn gekomen. Het verschil tussen de begrote hoeveelheden be
zoekers en het werkelijke bezoekersaantal moest immers worden ge
compenseerd, Er is hier geen sprake van oplopende kosten, maar van
een verschil tussen geraamde en werkelijke inkomsten.
Dit betekent dat wij jarenlang met een te hoge norm hebben ge
werkt, In het voorstel heeft men dan ook kunnen lezen dat b, en w.
een veiligheidsmarge hebben aangebracht om te voorkomen dat wij in
de loop van de tijd weer in de richting van dezelfde situatie zullen
gaan. De gedachte dat er een douceurtje zou zijn gegeven lijkt mij
op grond van het bovenstaande niet geheel juist. Dat terzake van ega
lisatiefondsen de nodige terughoudendheid moet worden betracht, lijkt
mij een juiste stelling. Ik geloof dat het systeem toepasbaar dient te
blijven wanneer men over een langere tijd met weersgesteldheden re
kening moet houden, maar dat men bij de normstelling wel de nodige
veiligheid moet inbouwen.
De heer VAN BANNING: Ik ben blij met de toezegging die de wet
houder ten aanzien van zijn eigen portefeuille heeft gedaan. Ik heb
mij evenwel duidelijk gericht tot de voorzitter van deze raad en ge
vraagd of ik van de kant van het college toezeggingen zou kunnen krij
gen. Situaties zoals thans zijn gesignaleerd zouden zich immers ook in
andere gevallen kunnen voordoen en het is mogelijk dat zij dan niet
tot de portefeuille behoren van de wethouder die deze kwestie op het
ogenblik heeft behandeld.
Voor het overige ben ik het helemaal niet met het betoog van de
wethouder eens. Waar ligt nu eigenlijk de grens? Het beantwoorden van
deze vraag is iets dat men in zijn vingers moet hebben. Op een gege
ven ogenblik gaan tekorten van enkele honderdduizenden guldens op
treden, waarvan iedereen aanvoelt dat zij niet meer op de normale
wijze m het kader van een bepaalde deelbegroting kunnen worden weg
gewerkt, zelfs niet bij gunstigere exploitatie in enig jaar. Het is dui-