19 JUNI 1975
471
kunnen leren, dan is dat naar mijn mening wel dat wij bij een volgend
geval veel meer aandacht zullen moeten besteden aan de grenzen waar
binnen een dergelijke groep zou moeten opereren en dat men eerst over
die grenzen zal moeten kunnen spreken.
Het is een kwestie van benadering of men bij een besluitvor
mingsproces dat gaande is en waar inspraak mee samenhangt, als lid
van het dagelijks bestuur van deze stad aanwezig moet zijn. Ik ben van
mening dat dit niet het geval is. In beginsel moet men mijns inziens
voorkomen dat tijdens dat proces een vorm van beïnvloeding van een
wethouder zou uitgaan. Dit kan gebeuren doordat hij erbij aanwezig is
of doordat hij staande de vergadering vragen beantwoordt. Ik wijs er
daarbij nog op dat een individuele wethouder deel van een college uit
maakt en dat wij de verantwoordelijkheid collegiaal dragen. Het is der
halve in het algemeen nuttig de vragen eerst aan het college voor te
leggen. Mijns inziens is het verstandig bij inspraakprocedures, die van
de zijde van het ambtelijk apparaat worden begeleid, deze gedragslijn
te volgen.
De heer BECKERS: Is dit een collegestandpunt of een persoonlijk
standpunt van de heer Van Graafeiland?
Wethouder VAN GRAAFEILAND: Dit is mfjn standpunt.
Ik wil vervolgens enkele opmerkingen maken over de door de
heer Martens ingediende motie. Volgens de motie zou voor de tarief
stelling de sluitende exploitatie geen uitgangspunt mogen zijn. Ik ge
loof dat reeds in de vorige vergadering duidelijk is gemaakt dat dit niet
het geval is. De bouwkosten zullen wel degelijk een element zijn dat
mede de hoogte van het tarief bepaalt; dat is een volkomen duidelijke
kwestie waarover geen enkel misverstand is blijven bestaan.
Naar aanleiding van punt 2 van de motie ben ik van mening dat
de linkse groepering niet heeft kunnen aangeven wat nu onder "de finan
cieel minst draagkrachtigen" dient te worden verstaan, nog afgezien
van de algemene problematiek die met het draagbeginsel, het profijt
beginsel en de sociale tariefstelling samenhangt.
Het derde punt van de motie betreft een nieuwe inspraakmétho
de. Ik meen dat een nieuwe inspraakmethode voor niemand van belang
is; zij zou nadelig zijn voor de snelheid waarmee de reconstructie op
touw kan worden gezet en de bewoners zouden bij een nieuwe methode
niet gebaat zijn. Ik zou de raad dan ook willen ontraden de voorberei
dingscommissie, zoals in punt 4 wordt voorgesteld, te antwoorden in
de zin van de motie.
De heer HENDRIKSEN: De heer Van Graafeiland heeft gezegd
dat ik zijns inziens buiten de orde was. Ik meen echter dat de inspraak
wel degelijk met het preadvies te maken heeft. In punt 2 van het pre
advies stelt het college namelijk met instemming vast dat het enthou
siast meewerken aan de advisering met betrekking tot het programma
van eisen onder meer het gevolg is van de wijze waarop de inspraak
is geregeld.' Aan de hand van feiten die bewoners en medewerkers van
de commissie mij hebben verteld heb ik naar ik meen aangetoond dat
wat hier staat geen waarheid is. Dat is één van de redenen waarom ik
het betreur dat de wethouder niet zelf aan den lijve ervaart wat inspraak