19 JUNI 1975
473
dat gaat zwemmen in één keer 11,50 tot 12, -- op tafel moet
leggen. Wij zijn daar geen voorstanders van en wij zouden het college
willen vragen of het dit punt in de overwegingen met betrekking tot de
tariefstelling wil betrekken.
De heer BECKERS: Wat mij in de discussie over "Het Ei" altijd
het meest heeft pijn gedaan is de financieel-economische benadering
van dit welzijnsaspect. Dit is overigens niet te verwonderen als men
ziet hoe de portefeuille van de wethouder is samengesteld. Daarover
heb ik het een en ander in de commissievergadering gezegd, maar ik
wil dat thans niet herhalen. Ik zou er echter aan willen toevoegen dat
er ook een andere visie op recreatie, minst draagkrachtigen en sociaal
tarief mogelijk is. In dit verband verwijs ik de wethouder naar het
meerjarenplan voor de openluchtrecreatie, waarin wordt aangetoond
hoe men een redelijk en financieel verantwoord beleid kan voeren en
daarbij toch kan uitgaan van de belangen die onze steun het meest no
dig hebben.
Wethouder VAN GRAAFEILAND: De redelijke verslaglegging die
van het inspraakgebeuren is gemaakt leidt zonder meer tot de conclusie
dat de bewoners behoefte aan grenzen hebben gehad. Ik geloof dat men
alleen maar moet kunnen lezen om dat eruit te kunnen halen, maar
men moet dat natuurlijk wel willen. Dit geldt in ieder geval voor de
kosten van het zwembad en voor enkele andere factoren die van groot
belang zijn geweest bij de snelheid waarmee deze gehele procedure tot
een programma van eisen heeft geleid. Dat daardoor iedere flexibele
opstelling teniet zou zijn gedaan, is natuurlijk niet waar; binnen deze
grenzen heeft men nog over allerlei punten kunnen spreken en er is een
programma van eisen tot stand gekomen dat er -- op basis van bijvoor
beeld een zelfde kostprijs -- heel anders had kunnen uitzien.
De heer Hendriksen heeft geconcludeerd dat ik geen behoefte
aan verdere gesprekken met bewoners zou hebben. Als ik daar behoefte
aan heb, etaleer ik dat wel en ik meen dat de bewoners hetzelfde zul
len doen. Dit heeft niet te maken met inspraak of met de inspraakcom
missie, maar met het normale contact met bewoners. Ik heb daar na
tuurlijk geen enkele moeite mee en, zo het te pas komt, zal ik er ze
ker voor openstaan. Dit neemt niet weg dat mijn mening over het func
tioneren van de inspraak op weg naar besluitvorming in algemene zin
gelijk is aan het standpunt dat ik zojuist heb geformuleerd.
De heer HENDRIKSEN: De wethouder gaat niet in op de essentie
van wat ik heb gezegd. Ik heb namelijk aan hem gevraagd of hij de
bereidheid had om de balans op te maken van de inspraakprocedure zo
als deze tot nu toe is verlopen.
Wethouder VAN GRAAFEILAND: Die bereidheid heb ik alles
zins.
Bij de opmerkingen die de heer Martens in tweede termijn heeft
gemaakt komt iets meer om de hoek kijken dan de bewoners met hun
uitlatingen over de financieel minst draagkrachtigen hebben bedoeld.
Hier is het begrip "nivellering van inkomens" aan de orde geweest en