47
13 FEBRUARI 1975
delijk dat op dat ogenblik een overschrijding in het geding is van wat
ik een "gangbare norm" zou willen noemen. In dat verband ben ik van
mening dat er in dit geval een douceurtje wordt gegeven. Bovendien
schieten wij een bepaald principe voorbij, namelijk dat wij de begro
ting in afweging van belangen zouden behandelen, aan de hand van
een zgn. "prioriteitstelling". Het college heeft zelf prioriteiten aange
geven. Als wij duidelijk constateren dat het zwemmen zeer veel geld
gaat kosten, dienen wij mijns inziens na te gaan of dat toelaatbaar is.
Het is mogelijk dat men de kosten van het zwemmen laat toenemen,
maar dan zullen wij de ruimte bewust ergens anders moeten vinden.
Wij moeten niet wachten totdat er vele jaren zijn verstreken en totdat
wij de karige algemene reserve waarover wij nog beschikken zodanig
hebben aangetast, dat er helemaal niets meer van overblijft. Op dat
ogenblik kan men de tekorten praktisch niet meer ten laste van een an
dere post brengen, tenzij men het in de richting van de kapitaalsfeer
zoekt, maar daarin bevindt zich al genoeg!
Overigens ben ik het er wel mee eens dat aan de in het voorstel
beschreven situatie een eind moet worden gemaakt. Bezoekersaantallen
spreken mij niet erg aan. Ik heb zelf een zwemabonnement, maar als
het erg koud is ga ik natuurlijk veel minder zwemmen; de cassière
krijgt dan niet de kans het knopje in te drukken doordat ik niet passeer
en op die manier ben ik één bezoeker minder. Op grond daarvan zeg
gen bezoekersaantallen mij niet veel en ik meen dat juist de abonne
menten het nogal goed doen. Bovendien beschik ik over gegevens met
betrekking tot ramingen, al dan niet gestegen kosten en mindere op
brengsten; daarover wil ik op het ogenblik niet met de wethouder gaan
discussiëren, maar ik geloof dat hij een en ander nog eens rustig moet
bekijken. Het probleem moet verdwijnen en ik geloof dat ik het bij
het rechte eind heb. Mijns inziens zou het college moeten toezeggen
dat in het vervolg saldi in alle portefeuilles bij de begrotingen zullen
worden betrokken. Wanneer het college die toezegging doet, zijn wij
gelukkig en kan wat mij betreft -- maar ik heb in deze raad niet veel
in te brengen! -- worden overgegaan naar het volgende punt.
De VOORZITTER: Ik wil een opmerking maken, niet zozeer als
voorzitter van de vergadering maar als wethouder van financiën. Bij
het systeem van kredietbewaking, waar zowel de commissie voor de
financiën als de raad kennis van kan nemen, zal het inzicht in de ont
wikkeling duidelijk worden verbeterd. Aan de hand van de periodieke
overzichten van de kredietbewaking merkt men of inkomsten en uitga
ven achterblijven bij de verwachting of dat zij zich gunstiger ontwik
kelen dan men aanvankelijk aannam. Toegezegd is dat zal worden ge
tracht de rekening sneller te presenteren en ik wijs erop dat ook uit de
rekening conclusies kunnen worden getrokken; een en ander is een uit
voering van eerder gedane toezeggingen. Het lijkt mij voorts verstan
dig 'bij de presentatie van de deelbegrotingen in de diverse commissies
een algeheel financieel inzicht met betrekking tot reserves en fondsen
te geven; men heeft al begrepen dat dit met betrekking tot de dienst
jeugd en sport geen enkele moeilijkheid zal opleveren. Persoonlijk
ben ik voorstander van een dergelijke gang van zaken, maar de vorm
waarin deze zich moet afspelen vormt mijns inziens nog een punt van
nadere overweging. In ieder geval sta ik er positief tegenover dat er
inzicht wordt gegeven in de reserveposities bij bedrijven en andere
functies. Ik kan toezeggen dit aspect met positief advies in de college
vergadering aan de orde te stellen, opdat wij bij de presentatie van de