19 JUNI 1975 481 volgende worden opgemerkt. De gemeente heeft een bepaalde taak toe bedeeld gekregen: zij moet toezicht houden, controle uitoefenen en nagaan of de eisen die worden gesteld ook worden nagekomen. In ver band daarmee heeft de gemeente de mogelijkheid een recht te heffen, waardoor -- hetgeen mijns inziens ook noodzakelijk is -- een deel van de kosten kan worden gecompenseerd. Wij kunnen hiervoor zeker geen kostprijsdekkend tarief vaststellen en aangezien er met betrekking tot de horeca-bedrijven geen mogelijkheid tot verhoging was, is gekozen voor een verhoging van het tarief voor de slijters met iets meer dan 8 Ik neem direct van de heer Suurmeijer aan dat het in die branche met best gaat, maar ik heb mij daar wel eens over verbaasd omdat ik publikaties heb gelezen waaruit bleek dat juist het thuis drinken sterk was toegenomen; ik meen dat men dan bij de slijter terecht moet ko men.' Ik moet dan ook veronderstellen dat er andere factoren in de kost prijscalculaties zijn die ertoe leiden dat de slijterij-bedrijven niet ren dabel zijn en dat het rendement achterblijft. Naar ik meen is er een verhoging van 5.200, -- voor de ge hele stad in het geding, zodat wij bij het amendement over een bedrag van 2. 600, -- spreken. Ik weet niet wat ik hier verder over moet zeggen; ik zou haast zeggen: u doet het of u doet het niet, één van de twee. De heer GEENE: De slijter mag de belasting toch wel doorbere kenen aan de consument? Ik geloof dat daarbij een bedrag van cent per fles aan de orde is. De VOORZITTER: Ik geloof inderdaad dat het op 3£ cent per li ter neerkomt. De heer SUURMEUER: De slijter kan, wanneer hij zijn waren van goede destilleerderijen betrekt, die kosten niet doorberekenen. Ik wijs de heer Geene naar het proces dat tussen Alberto en Bokma is ge voerd. De VOORZITTER: Het wordt nu zo technisch dat ik het niet he lemaal meer kan volgen. Ik weet niet hoe laat wij eigenlijk pauze hebben, maar ik moet eerlijk zeggen dat ik -- ook al kan dat dan niet in de pauze van de raadsvergadering -- zin heb gekregen om een bor rel te drinken en u gelegenheid te geven tot onderling overleg.' Mis schien kunnen wij echter de discussie in tweede termijn nog afronden. De heer SUURMEUER; Ik geloof dat ik even een stukje uit de wet en het commentaar op de wet moet citeren. Toen de wet namelijk in 1967 werd ingevoerd, was er namelijk wel degelijk sprake van een profijtbeginsel, verbonden aan het desbetreffende artikel voor de ge meente. U hebt, mijnheer de voorzitter, gezegd dat deze belasting niet meer kostendekkend is, waaruit volgt dat iets, waarmee men in dertijd probeerde een extra bedrag binnen te halen, zich nu tegen de overheid heeft gekeerd. Ik ben bereid mijn betoog in eerste termijn met een aantal cijfers aan te vullen, maar ik merk dat daar niet zo veel behoefte aan bestaat. In ieder geval wil ik erop wijzen dat de heffing discriminatie van een deel van de middenstand inhoudt: discri-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1975 | | pagina 481