482 19 JUNI 1975 minatie van hardwerkende middenstanders ten opzichte van de rest van de middenstand. Ik kan mij niet voorstellen dat mijn linkerbuurman, de heer Van Asseldonk, het prettig zou vinden -- men kan immers ook niet zo maar een bakkerij beginnen.' -- als de overheid het in zijn hoofd zou halen per vijftig broden een bepaald bedrag aan belasting te hef fen. Mijns inziens moet de overheid zich op een gegeven ogenblik in de eerste plaats realiseren welke problemen zich bij de middenstand voordoen; zij dient voor die problemen begrip op te brengen. De drankkoe is nagenoeg gemolken, de schenkkurken raken leeg en de vier kwartieren -- dat zal de heer Goos wel iets zeggen -- verschrompelen. Ik weet niet goed, mijnheer de voorzitter, wat ik eigenlijk met uw opmerkingen aanmoet. De oorspronkelijke drankwet dateert van 1881. Als argument voor de invoering van een vergunnings recht werd destijds door de landelijke overheid aangevoerd dat de over heid enig financieel voordeel mocht hebben van de monopoliepositie van de vergunninghouder, welke de wetgever zelf had gecreëerd. Bij de invoering van de nieuwe wet in 1967 kwam de monopoliepositie van de vergunninghouder door het loslaten van het maximumstelsel te ver vallen. De toenmalige minister ik zei het al eerder -- motiveerde de nieuwe heffing ingevolge de wet van 1967 onder andere met het ar gument dat afschaffing slecht zou passen in het huidige beleid ten aan zien van de financiële positie der gemeenten, met andere woorden: men was zich ervan bewust dat er een enigszins onrechtvaardige behan deling van de middenstand in het geding was, maar in verband met de financiële positie van de gemeente achtte men het noodzakelijk daar zonder meer aan voorbij te gaan. Uit informatie is mij bekend dat er gesprekken gaande zijn tus sen het bedrijfschap voor slijterijen en het ministerie van economische zaken over intrekking van het desbetreffende artikel van de drank- en horecawet. Dit zal nog wel enige tijd in beslag nemen, maar blijkbaar onderkent men bij het ministerie de moeilijke positie waarin deze be drijfstak is komen te verkeren. De heer GEENE: De heer Suurmeijer heeft mij er niet van kun nen overtuigen dat de slijter deze heffing niet aan de consument kan doorberekenen. Ik meen dat hij zojuist over de fabrikant sprak, maar mijn opmerking heeft betrekking op de consument. Bovendien spreken wij over 48 bedrijven die 2. 500, -- moeten opbrengen. Als ik goed heb gerekend is dat 60, -- per jaar per bedrijf. De heer SUURMEIJER: Het is 104, -- per jaar per gemiddeld bedrijf in Breda.' De heer GEENE: U hebt gelijk, ik heb het hier staan. De VOORZITTER: De heer Suurmeijer berekent de volle verho ging, dus 16 <7o. De heer GEENE: Akkoord, dan zijn wij er toch weer. Ik vind dit niet het helpen van bedrijven die in moeilijkheden verkeren. Bovendien is de slijtersbranche niet de enige bedrijfstak die problemen heeft. Mijn fractie heeft er dan ook geen behoefte aan het

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1975 | | pagina 482