19 JUNI 1975 493 kennelijk niet de gewoonte geweest vooraf regelmatig overleg met de overkoepelende organen van het onderwijs te plegen, hetgeen even tot problemen heeft geleid. Toen het voorstel in de commissie aan de orde werd gesteld, kwamen er nogal wat reacties en op dat ogenblik had ik er erg veel moeite mee het voorstel te steunen. In die vergadering hebt u, mijnheer de voorzitter, aangekondigd dat u met de overkoepelende organen van protestants, katholiek en bij - zonder-neutraal onderwijs, alsmede met de vereniging van het katho liek onderwijs, besprekingen zou gaan voeren. Wij zouden de uitslag daarvan vernemen, u zou een en ander nader met de betrokkenen be spreken en vervolgens zou een voorstel worden gedaan. Ik heb nadien bij alle betrokken instellingen telefonisch informaties ingewonnen en ik kan mededelen dat de kwestie op een prettige wijze is besproken; ieder schoolbestuur of overkoepelend orgaan kon met de factor 1, 54 akkoord gaan. Wanneer een en ander in goed overleg tot stand komt en er een goed samenspel is, lijkt het mij gewenst dat er een besluit kan worden genomen. Wij zijn er dan ook bijzonder gelukkig mee dat dit voorstel ter tafel is gekomen. Overigens doet zich naar onze mening nog het volgende probleem voor. Wij menen dat de factor 1,54 niet door alle scholen zal worden verbruikt. In het verleden is gebleken dat sommige scholen niet verder komen dan 0, 8 en dit zal ook in de komende jaren misschien gebeuren. Wanneer bepaalde scholen nu met de factor 1,54 niet toe kunnen, is het dan mogelijk dat de scholen onderling een regeling treffen, zodat een school zo nodig in goed overleg de factor 1, 54 mag overschrijden als een andere school iets "over heeft"? De heer WELSCHEN: Na de vele discussies over het vakonderwijs in de commissievergaderingen, waarvan hier al enigszins verslag is ge daan, zou ik graag nog enkele aanvullende opmerkingen maken bij het geen de heren Koertshuis en Gieien hebben gezegd. Zoals men weet is geruime tijd geleden een voorstel tot verlaging van de factor tot 1,54 aan de commissie voorgelegd. Dit voorstel is toen teruggewezen, met de motivering dat er geen overleg had plaatsgevonden dat men een wer kelijk vrij overleg kan noemen. Wij hadden toen gezamenlijk sterk het gevoel dat er om financiële redenen "naar een factor 1, 54 was toege- praat". Wij hebben toen voorts gezamenlijk geconstateerd dat er eigen lijk geen enkel onderwijskundig argument kon worden aangevoerd, op grond waarvan een factor, die kortgeleden van 2 naar 1,65 was ver laagd, nu nog eens een keer tot 1, 54 zou moeten worden verlaagd. Op een dergelijke manier kunnen scholen natuurlijk nooit tot een goede planning komen. Op verzoek van de commissie voor onderwijs is opnieuw overleg met de scholen gepleegd, hetgeen ons verheugt, zeker omdat daar ook de bijzondere scholen bij zijn betrokken. Men zal zich immers herinne ren dat een tijd geleden -- ik meen dat het in januari was -- de gevoe lens van de raad op dit punt duidelijk zijn gebleken, gedeeltelijk in een motie van onze kant, gedeeltelijk in mondelinge uitingen van de andere fracties; men was van mening dat bij de vaststelling van de fac tor voor vakonderwijs het bijzonder onderwijs mede moest worden ge hoord. Dat dit nu is gebeurd, is in ieder geval een positief element. De vraag is echter weer hoe het is gebeurd en of er sprake is van een

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1975 | | pagina 493