19 JUNI 1975
499
ander vlak dan bij de eenzijdige verstandelijke vorming die tot een be
paalde scholingsgraad, tot bepaalde inkomens enz. leidt. Wij menen
dat door het vakonderwijs heel andere talenten kunnen worden ontwik
keld dan gewoonlijk op de scholen gebeurt. Dit is een zeer goede ont
wikkeling in het onderwijs die wij alle ruimte willen geven.
Wat is nu het geval? Op de meeste scholen is het wel of niet
geven van vakonderwijs op een goede manier afhankelijk van enerzijds
wat de eigen leerkrachten kunnen opbrengen, anderzijds wat aan aan
vullende mogelijkheden door de gemeente wordt geschapen. Wanneer
aan een school leerkrachten verbonden zijn die moeilijkheden hebben
met het geven van vakonderwijs, dient naar onze mening in ruime ma
te hulp van speciale vakleerkrachten mogelijk te zijn. Scholen die min
der behoefte aan extra vakleerkrachten hebben omdat het eigen team
vakonderwijs kan geven, zullen logischerwijs minder gebruik van deze
factor maken. Voor bijna iedereen die zich in de hoek van onderwijs
kundigen bevindt is het naar ik meen een uitgemaakte zaak dat de scho
len op het gebied van het vakonderwijs ruim moeten worden bedeeld.
De argumenten van het college voor de verlaging van 1,65 tot
1,54 spreken ons niet erg aan. U hebt, mijnheer de voorzitter, gezegd
dat het overleg op basis van de nota -- althans aan de hand van de no
ta -- is gepleegd, maar de heer Hendriksen heeft er al op gewezen dat
dat niet is gebeurd; de nota is te laat gekomen. U hebt gezegd dat in
Brabant veel gemeenten een lage factor kennen; u hebt er niet op gewe
zen dat elders in den lande de factor soms twee maal zo hoog is als
hier in Breda wordt voorgesteld.
De VOORZITTER: In belangrijke grote plaatsen boven de rivie
ren bedraagt de factor soms zeits terwijl er ook plaatsen met een
veel lagere factor zijn dan hier wordt voorgesteld. De factor is boven de
rivieren niet alleen hoger.
De heer WELSCHEN: De factor is inderdaad niet alleen hoger,
maar dat beweer ik ook niet. U noemde zojuist alleen de steden waar
de factor lager is, waarmee u een enigszins eenzijdig beeld gaf dat ik
graag wilde rechtzetten.
Een volgend punt is dat u hebt gezegd de S. A. D. niet te hebben
gehoord op grond van de daar aanwezige gevoeligheden. Die gevoelig
heden zouden echter ook een voordeel kunnen zijn geweest, en wel in
verband met het door u genoemde gerucht. U hebt overigens zeer duide
lijk gezegd dat dit gerucht niet op waarheid berust en dat zal naar ik
aanneem iedereen wel hebben begrepen. Wanneer de S.A.D. te kennen
had gegeven dat de factor onderwijskundig gezien hoger zou moeten
zijn, zou deze dienst volgens het gerucht in eigen vlees hebben gesne
den, waardoor de geloofwaardigheid van zijn standpunt alleen maar
zou worden vergroot.
U hebt voorts betoogd dat het van belang is te bedenken dat al
le scholen, of zij nu openbaar of bijzonder zijn, recht kunnen doen
gelden op de factor die voor het openbaar onderwijs wordt vastgesteld.
Dit is natuurlijk juist en niemand zal het beter weten dan u. Daar staat
echter tegenover dat het mogelijk lijkt flexibiliteit in te voeren. Als
men het bijzonder onderwijs --en dat geldt natuurlijk ook voor het
openbaar onderwijs te kennen geeft dat de factor op een bepaalde