14 AUGUSTUS 1975
528
Watertoren aan de Glasassurantie Mij. Midglas B.V. Voorzover deze
verkoop het beleid van het college en met name mijn portefeuille be
treft zou ik één opmerking willen maken naar aanleiding van hetgeen
de heer Hendriksen over het "streven naar een monumentenbeleid" heeft
gezegd. Hij vindt dat dit voorstel daar nu juist niet mee strookt en ik
vind zijn opmerking wat dubieus, omdat het juist het streven van het col
lege is ervoor te zorgen dat monumenten als de Watertoren, zij het mid
dels de verkoopmethodiek die de raad zelfheeft goedgekeurd, terechtko
men bij degenen die in staat zijn het ook als monument te behouden. Het
lijkt mij goed te weten dat Midglas een dermate bonafide maatschappij
is dat zij in staat is aan de in het contract genoemde restauratie- en on
derhoudsplicht te blijven voldoen. Wat betekent dat nu in concreto? Er
is in Breda een monument en dat wordt als zodanig behouden. Dat is
iets anders dan hetgeen de heer Hendriksen bedoelt als hij de kwestie in
de commissie cultuur wil laten bespreken. Als de gemeente de Water
toren in eigendom houdt hebben wij het niet over net instandhouden van
het monument-dat is door deze contract-overeenkomst veilig gesteld-
maar gaat het gewoon om de bestemming van het gebouw en dat is een
heel andere kwestie. Het ENWA-bedrijf heeft de Watertoren niet nodig
zodat deze bij het bedrijf van openbare werken terechtkomt, dat een en
en ander volgens de door de raad goedgekeurde methodiek aan de hoogst
biedende verkoopt. Welaan, dat is Midglas en ik meen dat wij handelen
conform de richtlijnen van de raad. Wij weten dat het monument be
houden blijft en als zodanig acht het college het verantwoord dit pread
vies aan de raad voor te leggen.
Door de heer Veelenturf is punt 9 van de bijlage naar voren ge
bracht. Hij vraagt of bij de verkoop van de 1225 m2 grond aan de Pas
toor van Spaandonkstraat aanvullende voorwaarden kunnen worden ge
steld, maar ik zou de raad een dergelijke handelwijze willen ontraden
Wat is er namelijk aan de hand? De voorgeschiedenis naar mijn mening
terecht weglatend proberen wij niet-zoals de heer Veelenturf zegt- pri
vileges te geven, maar het uitgangspunt in de besprekingen met de mid
denstand en andere belanghebbenden van Princenhage is geweest dat wij
ervoor willen zorgen dat er een ordentelijke supermarkt in Princenhage
komt. De enige mogelijkheid die het college ziet is de verkoop van de
ze grond aan ae beheersmaatschappij Albada Jelgersma voor het stichten
van een noodwinkel. De grond wordt verkocht; er is gisteren door het
college een bouwvergunning ex artikel 17 van de Wet op de Ruimtelij
ke Ordening verleend, hetgeen een tijdelijke bouwvergunning is. Het
betekent dat Albada Jelgersma, waarvan het college de zekerheid heeft
dat zij per heden met de bouw begint, in staat is op deze plaats een
noodwinkel te realiseren voor de uiterste termijn van drie jaar. In de
tussentijd verplicht de gemeente zich om een bestemmingsplanwijzi
ging mogelijk te maken, zodat straks een definitieve bouwvergunning
wordt afgegeven. Het is duidelijk dat het gemeentebestuur van Breda
zich niet sterk kan maken voor een eventuele afgifte van die bouwver
gunning op basis van een nieuw bestemmingsplan en het is duidelijk
dat er een risico in zit, omdat bij elk bestemmingsplan beroepsproce
dures mogelijk zijn die zich buiten het gezichtsveld van raad en colle
ge voltrekken. Als de opmerkingen van de heer Veelenturf zijn gericht
op het zo snel mogelijk realiseren van de noodwinkel hebben wij de