557 14 AUGUSTUS 1975 voeren van een grondpolitiek de bestaande ongelijkheid in mogelijkhe den verkleint of zelfs wegwerkt. Op het ogenblik bepaalt de financiële basis welke mogelijkheden van ruimtegebruik er zijn en dat moet ver anderen. De wethouder is daar niet op ingegaan en in feite heeft hij dus de genoemde historische opvattingen onderschreven. Wij willen dat in de nota terugvinden of in ieder geval een discussie daarover op gang brengen. Wij denken dus duidelijk verder dan hetgeen de wethouder heeft gezegd. Het is ons bekend dat de grondpool risico's in zich draagt. Ge zien de daarover verschenen nota's neemt de Hoge Vucht in onze bena dering toch wel een bijzondere positie in en doordat het verwachte voor delig saldo nogal omvangrijk is -- daar zit opnieuw heel wat risico in -- wordt de indruk gewekt dat er bij de opzet onvoldoende op het rea liseren van een beter leefklimaat voor de wijk is ingespeeld. Als er toen al een betere exploitatie, gericht op de leefbaarheid, was opgezet zouden de resultaten naar onze mening minder gunstig zijn dan wij op dit moment, met alle risico's van dien, verwachten. Daarom hebben wij ook voorzichtig gezegd dat wij, als de grondpool inderdaad voorde len blijkt op te leveren, deze moeten reserveren of ons daarover moe ten uitspreken, in de zin van een intentieverklaring dat wij in een der gelijk geval in de eerste plaats aan de Hoge Vucht zullen denken. De wethouder houdt de boot wat af en wij zeggen het wat voorzichtig, maar toch gaan onze gedachten daarnaar uit. Wat het Fonds Artistieke Werken betreft hadden wij inderdaad ook in de richting van 1 van de kosten van het bouwrijpmaken ge dacht. Ik wil alleen de vragen naar de wethouder van cultuur doorspe len opdat hij ze eventueel in de commissievergadering aan de orde kan stellen. Vervolgens wil ik nog even op de heer Grosveld terugkomen, want in zijn publicatie staat een belangrijk punt waar wij al mee bezig zijn. Hij zegt dat de grondpoolfilosofie moeilijk in sanerings- en recon- structiegebieden'te hanteren is omdat zich daar de meeste risico's be vinden. Vervolgens zegt hij --en naar onze mening onderschrijft het college dat -- dat in die gevallen een maximale prijs moet worden be rekend en dat betekent in feite dat-er in de binnenstad bijna geen moge lijkheden voor het uitbreiden van de woonfunctie aanwezig zijn. Wij vinden dat onjuist, want zoals wij de grondpolitiek voorzien is het juist de bedoeling dat in de gebieden waar men de hoogste lasten verwacht alle mogelijkheden open blijven. De wethouder heeft de nota toegezegd en hij zal begrepen heb ben dat wij het met dit stuk niet eens zijn. Hij is niet bereid in te gaan op ons voorstel de kwestie nog eens kritisch te bezien en op grond van de genoemde twee argumenten, de relatie met de Haagse Beemden en de marktwaardefilosofie, zullen wij niet vóór het voorstel kunnen stem men. De wethouder is van mening dat de overheid, als de particulier de prijs opdrijft, daarbij niet kan achterblijven, maar wij zijn het daar niet mee eens, want de totale inflatie heeft de sterkste uitwerking op degenen die haar het minst goed kunnen opvangen. Wij begrijpen ook niet dat de overheid een dergelijke filosofie aanhangt; wij zouden nog niet van onbehoorlijk bestuur willen spreken, maar wij vinden toch dat het in die richting gaat. Op de door ons voorgestelde commissie ad hoc is de wethouder

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1975 | | pagina 557