559
14 AUGUSTUS 1975
de wethouder ontvangen, want voor de meesten van ons is dit een bij
zonder moeilijke materie, vandaar ook dat de heer Crul die in de com
missie financiën zit het voor ons heeft uitgezocht. Het is mij niet duide
lijk hoe ik het voor de Hoge Vucht genoemde bedrag moet interprete
ren. Ik heb gezien dat de grondpool in totaal een omzet van ongeveer
55. 000. 000, -- heeft en dat 11. 800. 000, -- daarvan de opbrengst
van de werkelijke waarde vertegenwoordigt; in 1979 zal dit
16. 000. 000, -- zijn. Dit bedrag vertegenwoordigt een vrij groot ge
deelte van het totaal waar relatief weinig kosten tegenover staan, dit
in tegenstelling tot de andere stukken grond. Ik zou dan ook graag wil
len weten hoe het komt dat dit bedrag zo excessief hoog is en wat het
eigenlijk voor een bedrag is. Gaat het om uitgegeven gronden en zo
niet, hoe moet ik het bedrag dan interpreteren? Ook zou ik graag wil
len weten welk gedeelte van de opbrengst uit de particuliere sector en
welk gedeelte uit de sociale woningbouw komt.
De heer HENDRIKSEN: Wethouder Van Dun heeft gezegd dat de
1 °/o-regeling niets met het onderhavige voorstel te maken heeft en ik
zou hem willen vragen om welke reden dit het geval is. Daarnaast ver
zoek ik hem de onduidelijkheid die rond de toepassing en inhoud van
deze regeling bestaat op te heffen door de desbetreffende informatie
niet alleen aan de sector cultuur maar ook aan de sector openbare wer
ken, die er volgens ons duidelijk mee te maken heeft, te laten toeko
men.
Wethouder VAN DUN: De heer Hendriksen is van opvatting dat
het Fonds Artistieke Werken wel een relatie met dit voorstel heeft. Ik
ben dat niet met hem eens, want tot op dit moment is aan het Fonds
Artistieke Werken 1 °lo van de kosten van het bouwrijp maken van gron
den toegevoegd en dat heeft niets met dit voorstel te maken. Dat heb
ik overigens in eerste instantie al gezegd.
Als de heer Hendriksen de leden van de commissie openbare
werken wil laten beschikken over die overzichten betreffende de gang
van zaken bij het Fonds, die ook aan de commissie cultuur zijn ver
strekt, bestaat daartegen natuurlijk geen enkel bezwaar. Ik heb overi
gens wel gezegd dat in volstrekte overeenstemming tussen cultuur en
openbare werken een nieuw voorstel terzake is gefabriceerd, dat de
raad en de commissies te zijner tijd via de heer Sandberg zal bereiken.
De heer Houben vraagt een informatie die ik hem op dit mo
ment helaas niet kan geven omdat ik het daarop betrekking hebbende
materiaal niet bij de hand heb. Het lijkt mij echter zinvol deze proble
matiek in de commissie aan de orde te stellen.
Vervolgens keer ik terug naar de heren Crul, Ten Wolde en
Geene. De heer Crul heeft nog drie problemen. Hij meent in de beant
woording van het college te beluisteren dat er geen nieuw beleid wordt
gevoerd, maar ons standpunt is het enigszins redresseren van een toestand
van gelijkheid. Van mijn kant zijn er ten aanzien van de nog bestaan
de restanten ook in de nieuwe nota geen spectaculaire wijzigingen, zo
als de heer Crul bedoelt, te verwachten. Ik heb duidelijk gezegd dat
de nota op een zodanig tijdstip aan de raad wordt verstrekt dat hij de
ze kan betrekken in de discussie over de grondprijshoogte en -metho
diek van nieuw aan snee zijnde, eventuele uitbreidingsgebieden van de