14 AUGUSTUS 1975
570
vervolgens een aanbeveling voor het algemeen bestuur opgesteld; de
kandidaatleden zijn direct van de voordracht aan het college op de hoog
te gesteld. Ik ben het wel met de heer Kramer eens dat het op enigs
zins sympathieker wijze had kunnen geschieden en ik meen dat daar in
het vervolg dan ook rekening mee moet worden gehouden.
De selectiecriteria waren: ervaring, visie, mondelinge uit
drukkingsvaardigheid, interesse, leeftijd, de nodige vrije tijd en bij
voorkeur niet gebonden. Van de drie kandidaten die het J. J. C. oplever
de bleef er uiteindelijk één over, want één kandidaat bleek bij nader
inzien toch geen interesse te hebben. Men zou zich kunnen afvragen
of hier een systeem van coöptatie aanwezig is. Wanneer men de voor
dracht op basis van het reglement door een adviesraad laat opstellen mag
naar mijn mening niet van coöptatie worden gesproken doch van een
gewone regeling die de raad met een adviesorgaan heeft aangegaan. Ik
meen dat de wijze waarop geselecteerd is inmiddels procedureel uiteen
is gezet.
Er is geen voordracht van twee personen om de simpele reden
dat er naar de mening van de JAR geen 24 geschikte kandidaten waren.
Het lijkt mij dan inderdaad eerlijk geen kandidaten op te voeren die
men niet werkelijk geschikt acht om in de JAR te opereren, vandaar dat.
is voorgesteld het bij een enkelvoudige voordracht te houden, een op
vatting die door het college wordt gedeeld.
Het is juist dat de leeftijdsopbouw van artikel 3 afwijkt, maar
dat houdt verband met de keuzemogelijkheden van de JAR uit de men
sen die zich hadden opgegeven.
Het J. J. C. heeft de aanbeveling gedaan en ik meen dat ik op
dit moment niet behoef in te gaan op vragen rond het voortbestaan van
de JAR. Bij de verdere bestudering van het advies van het P.A.O. zal
daar in uitgebreide zin op in worden gegaan.
De heer KRAMER:De wethouder heeft zich verontschuldigd
voor dit stuk en voor het feit dat het niet altijd even sympathiek over
komt en ik heb daar wel begrip voor. Er zijn echter nog wel wat knel-
puntjes, met name wat de coöptatie betreft. Op dat punt verschil ik met
de wethouder van mening en ik hoop dat dit anders kan worden gere
geld. Misschien kan een ander in de studie worden meegenomen, want
voor mij betekent de huidige regeling toch een vorm van coöptatie.
De wethouder heeft de toetsingscriteria genoemd en dat is
allemaal heel aardig, maar ik weet niet of de betrokkenen deskundig
genoeg zijn om deze normen te kunnen toepassen. Ik heb u gezegd dat
wij met mensen te maken hebben en naar mijn mening dient aan deze
mensen beslist de nodige aandacht te worden besteed.
Zoals ik reeds heb gezegd kan onze fractie met het voorstel
akkoord gaan wanneer dit inderdaad als een tussenvorm wordt beschouwd.
De wethouder heeft ook gezegd dat de JAR misschien geen vier jaar
zal functioneren, maar ik blijf erbij dat ik mij zorgen maak over de
vraag, hoe dit alles moet gaan functioneren.
De heer MARTENS; Ik ben toch van mening dat met name
de leeftijdsopbouw in het preadvies had moeten worden neergelegd.
Verder is dit voorstel inzake de benoeming van de Jeugdadviesraads-