18 AUGUSTUS 1975
598
maar het zal een totaal andere verschijning hebben dan in de plannen
die in het verleden zijn ontwikkeld. Ik heb getracht na te meten hoe
lang de grenslijnen zullen zijn. Er is niet alleen een grens tussen wonen
en een onbelemmerd buitengebied, maar een dergelijke grenslijn vinden
wij ook aan de binnenzijde. De lijn loopt dan rond het landgoed en ver
volgens weer terug. In de eerste berekening kwam ik op een grenslengte
van 12 tot 13 km in dit structuurplan tussen de bestemming buitengebied
en de bestemming woongebied. Als ik dan denk aan de mogelijkheden
concreet vorm te geven aan het woonmilieu en aan de architecten die de
zullen ontwerpen en de verkavelingen zullen verzorgen, is dit een zware
en zeer gezochte voorindicatie voor de ontwikkeling van een woningplan.
Als wij de grenzen laten aansluiten op het inwendige groen dat met pun
ten de woongebieden binnendringt komen wij aan een grenslengte van
17 km.
De structuur verschilt duidelijk van vroegere structuren die door
wegen werden gedomineerd. Uit het onderhavige structuurplan blijkt
duidelijk dat de wacht is gewisseld. De functie van de wegen is totaal
overgenomen door het landschap en het buitengebied. Er is een rijkdom
aan wegtraceringen, maar in het woongebied gaat het om een rddiaal-
systeem. De wegen liggen in het midden van het plan en ook daarvoor
was een veersysteem mogelijk geweest.
Nu de structuur en de dragers van de structuur zijn besproken lijkt
het mij verstandig professor Maas te vragen zijn uiteenzetting te geven.
Daarna wil ik nog op enkele punten ingaan.
De heer MAAS: Toen ik als adviseur door het gemeentebestuur
werd aangezocht zijn er natuurlijk nogal wat gedachten gewisseld over
de uitgangspunten die aan het plan ten grondslag zouden moeten liggen.
Dat was voor mij natuurlijk een voorwaarde om aan het plan mee te
werken.
Bij het eerste gesprek kwam gelukkig al heel duidelijk naar vo
ren dat in afwijking van het huidige plan gezocht zou worden naar een
intensieve relatie tussen het wonen en het landschap. Bovendien bleek
al snel dat velen zouden kunnen en moeten gaan wonen in een situatie
die nu nog maar voor enkelen in onze maatschappij beschikbaar is,
namelijk in situaties die goed zijn geïntegreerd in een aantrekkelijk
landschap, met veel recreatievoorzieningen dicht bij de woning.
De intergratie van wonen en werken, dat tot nu toe in ae ont
wikkelingen een moeilijk punt was, vormde een argument om er in ie
der geval in de planontwikkeling naar te streven. Ik kon mij daar ge
heel achter stellen. Een belangrijk punt bij de planvorming, juist in
de relatie wonen-landschap of ook wel stedebouw-landschapsbouw, is
dat de karakteristiek van een landschap, zijn natuurlijke waarden en
potenties, maar ook de "cultuurlijke" waarden zo veel mogelijk worden
ontzien of juist worden benut in de nieuwe vorm.
Een andere factor die eveneens van belang is en die tevens als
uitgangspunt kan gelden is dat bij de planvorming niet alleen wordt ge
dacht in grove structuren, maar, juist in relatie met de menselijke
schaal, aan de fijne korrel, zowel in woongebied als in het landschap.
De heer Tummers heeft zojuist al gezegd dat er moet worden gedacht
aan vele interne grenzen in de woongebieden, maar ook aan externe
grenzen tussen de woongebieden en de landschappen. Daarbij komt dat