19 AUGUSTUS 1975
691
de juiste manier is. De leden van welke commissie dan ook moeten dui
delijke informatie krijgen over structuren van diensten, over gewijzigde
inzichten en dergelijke. Toch vraag ik mij af of de functionele commis
sies een zeggenschap moeten hebben in het programma van eisen voor
gebouwen als het onderhavige.
De heer JONGENEEL: Ik vind wel dat de commissie inzage moet
kunnen krijgen als zij daarom vraagt. Als er werk is gebeurd door de amb
tenaren moeten de leden van de commissies daarover informatie kunnen
krijgen, als ook over het functioneren van de dienst, de vergrote moge
lijkheden en dergelijke.
Wethouder VAN DUN: Dat is in ieder geval voor de heer Jonge-
neel duidelijk!
Ten aanzien van het inzetten van de arbeidsreserve door aanne
mers bij de uitvoering van werken heb ik al meermalen gezegd dat er
vaste procedures voor zijn. Via de DACW bestaat er een lijn naar de aan
wijzing van aannemers en het inschakelen van arbeidsbureaus. Ik ben
niet precies op de hoogte van aantallen en van de voorwaarden waaraan
moet worden voldaan. Wij hebben over de aannemers als zodanig niets
te zeggen, zij worden door ons voorgedragen en die voordracht wordt
aan de goedkeuring van de DACW onderworpen, met name omdat dan
de DACW de toetsingscriteria voor een daadwerkelijke bijdrage aan de
werkgelegenheidspolitiek hanteert.
De heer JONGENEEL: Kan de wethouder toezeggen dat wij daar
over volledig worden geïnformeerd?
Wethouder VAN DUN: Ik zal proberen de procedure bij de DACW
los te krijgen en proberen te achterhalen welke maatstaven de dienst aan
legt bij de goedkeuringsprocedure van de aannemers.
Ik wijs naar aanleiding van een vraag in de commissie voor ruim
telijke ordening erop dat dit project een daadwerkelijke bijdrage aan de
werkgelegenheid levert van 5500 manweken.
De heer Ten Wolde heeft mijn toezegging duidelijk gevonden en
ik zeg hem daar dank voor. De heer Houben heeft die duidelijkheid niet
kunnen krijgen en ik wil hem nog het volgende zeggen. Wanneer ik wijs
op de toekomstige besluitvorming van de raad in verband met de wijzi
ging van het bestemmingsplan en het voteren van het krediet kan ik al
leen maar concluderen dat de raad bij zijn uiteindelijke besluitvorming
in zeer belangrijke mate kennis zal moeten nemen van het advies van
monumentenzorg. De commissie voor ruimtelijke ordening zal zowel
over een positief als over een negatief advies worden ingelicht. Op de
vraag van de heer Ten Wolde over de beoordeling van de uiterlijke ver
schijningsvorm moet ik zeggen dat men zich bij monumentenzorg bezig
houdt met monumenten en dat men zich wat de uiterlijke verschijnings
vorm betreft relateert aan het oordeel van de welstandscommissie.
Wij hebben het Comité Binnenstad betrokken in de voorinforma
tie over het plan en daar is het plan met enthousiasme ontvangen. De
heer Van Banning sprak over vitrines en terecht merkte hij op dat de sug
gestie daarvoor uit het comité afkomstig is. De architect heeft laten we
ten dat hij deze suggestie graag wil meenemen bij de uitwerking van