729 18 SEPTEMBER 1975 aanneemt, vraag ik mij af of het veel zin heeft hierover lang te discus siëren. Ik meen dat dit niet het geval is: het enige resultaat zou zijn dat wij hier lang op deze stoel zouden blijven zitten en als dat nu de enige conclusie moet zijn zal ik het maar proberen kort te houden. Ik doe dit vooral omdat wij hierover in de commissievergadering uitvoerig met elkaar, hebben gediscussieerd. Gebleken is dat de meningen elkaar niet kunnen vinden en wij moeten dan ook uitsluiten dat er hier in de raad een eensluidend standpunt zou kunnen worden gevonden. Ik zou kunnen praten als Brugman maar ik geloof niet dat het iets zou verande ren. Het college houdt onverkort aan het ter tafel liggende pread vies vast. Overigens is het standpunt dat in het preadvies wordt vertolkt niet alleen het resultaat van het denkwerk van dit college. Wij hebben vele mensen bij elkaar getrommeld en wij zijn gezamenlijk over de te volgen handelwijze gaan "brainstormen". Daarbij gaat het er niet om dat wij mensen hebben gevonden van wie men zich terecht kan afvragen of zij de kar wel kunnen trekken. Ik ben echter van mening dat ook niet alleen déze mensen de kar moeten trekken, maar dat wij via de ze personen ingangen kunnen krijgen tot tal van sectoren in onze ge meentelijke samenleving waar zich de mensen bevinden die het gebeu ren straks moeten "trekken". Ik betreur het bijzonder dat het voorstel toch geen bijval in de groepering van de heer Oomen heeft kunnen vinden. De heer Van Male, die indertijd deel heeft uitgemaakt van de commissie die hieromtrent heeft "gebrainstormd", ging toen wël met de gevonden op lossing akkoord maar om hem moverende redenen, waar ik op dit ogen blik graag buiten wil blijven, heeft hij gemeend zich niet meer kandi daat te moeten stellen. De tijd van de "hoogedele heren" en de ganzeveer is voor bij. Er wordt echter wel over een "elitair clubje" gesproken maar ik bestrijd ten zeerste dat daarvan sprake zou zijn. Ik wijs in dit verband op de activiteiten die het afgelopen jaar hebben plaatsgevonden: uit wisselingen van tennisclubs, van oorlogsslachtoffers, van de vrijwillige brandweer, van Cantabile, van het bejaardenkoor, van het mannenkoor, van de kegelclub enz. Als men de leden van deze groepen tot een "elitair clubje" wil rekenen, kan ik het daar tot mijn spijt niet mee eens zijn. Wanneer wij dan over de basis spreken wil ik zeker de Vere niging van Huisvrouwen in Breda niet vergeten. De heer Gielen heeft erop gewezen dat er een bedrag van 5. 000, -- op de begroting staat en de vraag gesteld welke financiële consequenties het zou hebben wanneer wij volgend jaar een ontmoeting in Breda zouden moeten organiseren. Ik kan mededelen dat die ontmoe ting volgend jaar gelukkig niet in Breda zal plaatsvinden. Indien dit wel het geval was zou dit ongetwijfeld financiële consequenties met zich meebrengen, overigens niet voor de gemeente maar uoor de Stich ting Unie van Oranjesteden. De gemeente heeft jarenlang een subsidie van 10.000, -- gegeven; anderhalf a twee jaar geleden is de subsidie tot 5. 000, -- verminderd. De Stichting Unie van Oranjesteden heeft hieruit een soort egalisatiefonds gecreëerd waaraan elk jaar iets werd toegevoegd. Op die manier kan Breda, wanneer het na een bepaald aan tal jaren aan de beurt is om als gastheer op te treden, over een voldoen de groot fonds beschikken om een en ander te organiseren.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1975 | | pagina 729