74
13 FEBRUARI 1975
Wethouder VAN GRAAFEILAND: Mevrouw jager en de heerLam-
bregts leggen naar mijn mening het juiste verband tussen dit voorstelen
de maatregelen die noodzakelijk zijn om de exploitatie in de gehele
sportsector nog enigermate kostendekkend te houden. De heer Lambregts
heeft al gezegd, dat er zelfs van een zekere mate van kostendekkend zijn
geen sprake is, hetgeen juist is, ook bij sportaccommodaties die volle
dig bezet zijn. Blijkens de eerste alinea ligt aan het voorstel de gedach
te ten grondslag, dat wij toch zullen moeten trachten de stijgende exploi
tatiekosten zo goed mogelijk met tariefverhogingen op te vangen.
De verhoging met gemiddeld 10 °Jo is niet excessief; zij is aanvaard
door de minister van economische zaken. Een extra verhoging van 20
die wij voor ogen hadden is door de minister niet aanvaard, wat tot ge
volg heeft dat wij voor een bedrag van ongeveer 50. 000, -- een be
roep op de algemene dienst moeten doen.
De heer Martens heeft gezegd dat er zijns inziens in de besluitvor
ming tekortkomingen aanwezig zijn. Ik zal graag door de dienst voor
jeugd en sport laten uitzoeken in hoeverre hij daar gelijk in heeft. In
dien zijn opmerkingen juist zijn, kan er dan mijns inziens rekening mee
worden gehouden alsof zij tot de besluitvorming behoordèn. Ik denk dat
hij gelijk heeft'maar ik weet het niet hélemaal zeker.
De datum 1 augustus 1974 is juist. De verhoging van de tarieven
voor sportvelden loopt gelijk met de boekjaren die de sportverenigingen
aanhouden en die men ongeveer synchroon met de wedstrijdkalender laat
lopen.
Voor zover de gymnastieklokalen niet door de gemeente worden
beheerd geldt een eigen tarievenbeleid, dat overigens is afgestemd op
hetgeen de gemeente vraagt. Ook daar zal dan ook naar ik aanneem een
tariefverhoging te verwachten zijn, zij het dat de gemeente daarop geen
invloed heeft.
Op de relatie tussen de verhoging van de zwemtarieven en "Het
Ei" is in de commissievergadering al vrij uitgebreid ingegaan. Op zich
zelf is er natuurlijk alles voor te zeggen de tarievendrempels zo laag
mogelijk te houden, zoals de heer Beckers in de bedoelde vergadering
heeft opgemerkt. In dat verband moet men evenwel de vraag stellen
wat "zo laag mogelijk" is en op welke wijze men toch een redelijke
verhouding tussen opbrengsten en kosten behoudt. Zoals ik al gezegd
heb moet de tariefverhoging in dit licht worden bezien.
Het lijkt mij niet dringend noodzakelijk dat men over een sport -
beleidsnota beschikt voordat men een oordeel over een verhoging van
de tarieven voor de sportaccommodaties kan hebben. Ik meen dat men
daarbij moet uitgaan van bepaalde gegevens, die natuurlijk wel iets met
sportbeleid te maken hebben, maar die op zichzelf voldoende richting
gevend kunnen zijn.
Het amendement van de heer Martens heeft naar ik aanneem be
trekking op de punten 1 en 3A van het concept-besluit die tariefverho
gingen behelzen die een gevolg zijn van de behandeling van de begro
ting voor 1975. Weliswaar wil ook de heer Martens de dienst voor jeugd
en sport een extra budget toekennen, maar het is de vraag waar dit van
daan zal moeten komen. In een ander budget zal hiervoor dan immers
ruimte moeten worden geschapen.
Samenvattend: ik ben van mening dat het aanvaarden van het amen
dement moet worden afgeraden en dat de voorstellen van het college inte
graal door de raad moeten worden aangenomen.
De heer MARTENS: Het is mij niet duidelijk waarom de wethou
der de dienst voor jeugd en sport een onderzoek wil laten instellen naar