752 16 OKTOBER 1975 plan wordt gemaakt, is het voor ons als raadsleden belangrijk daar vol doende aandacht aan te besteden. Hier is naar de mening van de fracties van P. v. d. A. en P. P.R. een zeer moeilijk probleem in het geding. Aan de ene kant hebben wij hier te maken met het historische recht van mensen die al meer dan vijftien jaar van een stuk open terrein aan het Hoogeind gebruik maken om daar te spelen en recreatie te bedrijven. Wanneer een stuk grond z<5 met het functioneren van een wijk verweven is, kan men zich afvra gen of het wel juist is daar huizen te gaan bouwen. Dit is een zeer be langrijke vraag, te meer omdat het alternatief, dat door de gemeente in het raadsvoorstel wordt aangeboden, voor sommige groepen -- in het bijzonder voor de kleine kinderen -- niet erg aantrekkelijk is en zelfs gevaren in verband met het verkeer oplevert. Wij hebben dan ook veel begrip voor degenen die hun handtekening onder het onder 3 ge noemde bezwaarschrift hebben gezet. Anderzijds hebben wij op grond van onze filosofie over de ruimtelijke ordening van Breda te maken met de omstandigheid dat Breda een tekort aan ruimte heeft, zodat ruimteverspilling moet worden tegengegaan en wij moeten proberen de ruimte zo eerlijk mogelijk over alle inwoners te verdelen. In dit verband moeten wij, wanneer dat toe laatbaar is, wellicht op sommige plaatsen tot een intensivering van de bebouwing komen. In dit dilemma verkeren wij. De weegschaal slaat naar een negatief oordeel door, als wij in aanmerking nemen dat hier bouw in de vrije sector in het geding is. Meermalen is ook van onze kant al betoogd dat in die sector al genoeg in Breda wordt gebouwd en leeg staat; onzes inziens zou er op de eerste plaats in een andere sector moeten worden gebouwd. Misschien kan de wethouder nog eens motiveren waarom juist dit terrein weer aan de bouw in de vrije sector wordt toegedacht. Heel belangrijk is de inspraak van de St. A.R. en de wijk raad, die zich beide positief over deze bestemmingsplanwijziging heb ben uitgelaten. Niet positief kunnen wij oordelen over de inspraak die het ambtelijk apparaat heeft gehad. Het heeft mij het afgelopen jaar in toenemende mate verbaasd dat in de sector van de ruimtelijke orde ning toch vrij autonoom over allerlei aspecten van het ruimtegebruik wordt beslist, zonder dat andere ambtelijke diensten, die daar eigen lijk eveneens een belangrijke stem in zouden moeten hebben, --in dit geval de dienst jeugd en sport -- rechtstreeks in het overleg worden betrokken. In de commissievergadering heb ik begrepen dat in dit ge val de sociografische dienst op een enigszins merkwaardige manier als intermediair heeft gediend. Ik acht dit onjuist en ongewenst en ik zou van het college graag de toezegging willen horen dat in de toekomst bij het beleid inzake de ruimtelijke ordening ook al in een zeer vroe ge fase een duidelijke inbreng door andere sectoren en diensten zal kunnen worden geleverd. In dit geval denk ik aan de dienst jeugd en sport. Ik zou de wethouder willen vragen naar een duidelijker ambtelij ke overlegstructuur te streven, teneinde tot een evenwichtige belangen afweging te kunnen komen. De heer VAN DUUL: Toen wij als commissieleden het ter tafel liggende voorstel toegezonden kregen, hebben wij aanvankelijk onze wenkbrauwen enigszins opgetrokken. Hierbij vormde onder meer

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1975 | | pagina 752