754 16 OKTOBER 1975 Wethouder VAN DUN: Dat de heer Beckers inmiddels ant woord heeft gekregen in de vorm van enkele opmerkingen van de he ren Van Duijl en Ten Wolde, neem ik graag voor kennisgeving aan. Ik meen dat dit niet het aangewezen ogenblik is om weer een ellen lange discussie op touw te zetten over de bestemming van groene en vrije terreinen in bepaalde bestemmingsplangebieden die in het kader van het bestemmingsplan een functie hebben. Ik geloof dat daarover een eindeloze discussie mogelijk is, die wij vele malen in de raad en in de commissie hebben gevoerd. Mijns inziens zouden wij thans ook niet opnieuw de vraag moeten stellen of het niet gewenst zou zijn naar andersoortige bebouwing te streven dan de achttien vrije-sector-wonin- gen die hier zijn geprojecteerd. Ik geloof dat het sociaal woningbouw programma van Breda er niet door in gevaar komt dat hier achttien eengeainswoningen zullen worden gesticht. De heer Beckers heeft voorts gezegd zich te verbazen over de attitude van de ambtenaren op het gebied van de ruimtelijke orde ning in het kader van de inspraak binnen het gemeentelijk apparaat. Laat het duidelijk zijn -- ook daarover hebben wij vele malen gespro ken -- dat er bij de gemeente gedragsregels zijn terzake van de inspraak van alle functies binnen het gemeentelijk apparaat bij het creëren van bestemmingsplannen. De gedragslijn ligt vast in de rapportages van de werkgroep "primaire stoffering van het gemeentelijk grondgebied". Daarnaast heeft de heer Beckers gezegd er in hoge mate verbaasd over te zijn dat bij de ter tafel liggende bestemmingsplanwijziging de amb tenaren van de dienst jeugd en sport niet zijn gehoord. Ik vraag mij af waarom dat hier zou moeten. Mijns inziens heeft de heer Beckers uit de omstandigheid dat men de ambtenaren van de dienst jeugd en sport niet zou hebben gehoord, de conclusie getrokken dat het ambte lijk apparaat en speciaal de sector ruimtelijke ordening een bepaald verwijt zou treffen. Ik geloof dat hij deze conclusie niet terecht heeft getrokken. Wij hebben hier te maken met een bestemming die aanvan kelijk als "bijzondere bebouwing" is omschreven. B. en w. gaan de raad nu voorstellen op dit terrein achttien eengezinswoningen te doen bouwen. Er komt geen recreatieve bestemming in gevaar. Wij hebben dit stuk in het college behandeld en iedereen heeft erover mee kunnen praten. Er is dan ook sprake van een voorstel van het college en niet van de sector ruimtelijke ordening -- aan de raad. Ik wijs er nogmaals op dat in het algemeen bij bestemmingsplannen een inspraakmogelijk heid voor alle geledingen van het gemeentelijk apparaat bestaat. In het onderhavige geval, waarin geen belangen worden geschaad, meen ik dat ons in de sector ruimtelijke ordening geen verwijt kan treffen. De heer BECKERS: Ik zou willen reageren op een opmerking van de heer Van Duijl, alsmede op hetgeen de wethouder zojuist over de dienst jeugd en sport heeft gezegd. De heer Van Duijl heeft erop gewezen dat zich op enige af stand van het onderhavige terrein een speelterrein van enige hectaren bevindt. Hij zal zich herinneren dat wij er in de commissie over heb ben gesproken dat de omvang van speelterreinen niet bepalend is voor de gebruikswaarde ervan en dat wij ernaar zouden moeten streven in de woonbebouwing zelf kleinere voorzieningen te creëren waar de jeugd zich kan vermaken. De oppervlakte is dan ook op zichzelf naar mijn

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1975 | | pagina 754