766
16 OKTOBER 1975
uit de optiek van onderwijs wordt gevolgd. Vervolgens is er een werk
groep, waarin de verschillende functies bij elkaar zitten. Voor het ge
val dat een verandering van bestemming gewenst zou zijn doordat wij
te veel lokalen over zouden hebben, dient namelijk te worden nage
gaan waarvoor die lokalen in die situatie het beste zouden kunnen wor
den bestemd. Desgewenst ben ik graag bereid daar nog nader op terug
te komen.
Naar aanleiding van de opmerkingen van de heer Welschen
zou ik erop willen wijzen dat er in zijn betoog heel wat kwesties --
ik zou bijna zeggen: door elkaar -- aan de orde zijn. Hij heeft gespro
ken over de samenwerkingsscholen en over de vermindering van het
aantal leerlingen in bepaalde wijken in verband waarmee overleg over
de "afbouw" dient te worden gepleegd. Ik meen daarover al iets te heb
ben verteld, aangezien wij daar te maken hebben met regels die wette
lijk gelden en waarmee wij in ons beleid ook rekening moeten houden.
Wij moeten actiefi nagaan in hoeverre wij in overleg met het bestuur
de ontwikkeling in bepaalde wijken kunnen behandelen. Daarbij is na
tuurlijk de vraag aan de orde of bepaalde richtingen in voldoende mate
gespreid in de stad aanwezig zijn. Ik wijs erop dat het vraagstuk in de
bestaande situatie van andere aard is dan bijvoorbeeld in de nog te bou
wen wijken.
Het heeft mij verheugd dat de heer Welschen heeft gezegd
dat een en ander een zorgvuldige behandeling vereist. Ik ben het ermee
eens dat men de methodiek die men volgt kritisch moet bekijken. Hij
heeft erop gewezen dat er in een Brabantse stad een evaluatie-onder -
zoek is verricht en hij heeft de vraag gesteld wat ik daarover weet. In
het bijzonder zou hij graag vernemen hoe de sociografische dienst rea
geert op het zgn. --ik heb het woord óók pas gehoord -- denominatie -
-onderzoek Eindhoven". In de commissie heb ik hier al iets over ge
zegd en ik zou thans nog wat nader op mijn gedachten over dit onder
werp willen ingaan, zonder overigens te zeggen dat ik aan de eindop
lossing toe ben. De eerste indruk die wij van de sociografische dienst
hebben ontvangen houdt in dat het van waarde kan zijn een soortgelijk
onderzoek in te stellen. Daar wordt bij aangestipt dat de uitkomsten
beperkt toepasbaar zijn. Men zou geneigd zijn te zeggen dat de ideale
afstemming uit het onderzoek moet worden afgeleid, maar dit blijkt
niet mogelijk te zijn. Voorts kan worden opgemerkt dat de geconstateer
de voorkeur sterk aan wisselingen onderhevig is, hetgeen voor planma
tig handelen een enigszins moeilijk gegeven oplevert. Een duidelijk
verschil wordt geconstateerd tussen de nog te bouwen stadsdelen en de
reeds gebouwde stadsdelen, waarin het vraagstuk van de leegkomende
lokalen aan de orde is.
Bovendien dient hierbij, in het bijzonder met betrekking tot
de zorgvuldige behandeling, naar mijn mening het volgende te worden
aangetekend. In het verleden hebben wij met vertegenwoordigers van
het onderwijs om de tafel gezeten om te komen tot een methodiek van
scholenplanning die de instemming van de diverse richtingen had. Aan
gezien dit mijns inziens een bijzonder groot goed is, zouden eventuele
wijzigingen in de methodiek naar mijn mening in openheid met alle
bij de scholenplanning betrokken richtingen moeten kunnen worden be
sproken. Zo zal deze materie in de werkgroep Haagse Beemden met de
diverse richtingen van het onderwijs dienen te worden doorgenomen.