16 OKTOBER 1975 773 zien het feit dat de ene vorm van onderwijs ten aanzien van de musische vorming belangrijker is dan de andere? In het kort komt ons betoog erop neer dat wij de wethouder en het college zouden willen vragen de raad over het ter tafel liggende voorstel geen oordeel te laten uitspreken, maar dit voorstel terug te nemen en opnieuw in de commissie cultuur te doen behandelen. Vervol gens kan het voorstel, al dan niet gewijzigd, opnieuw ter ratificering aan de raad worden voorgelegd. Het is heel goed mogelijk dat onze fracties het, overtuigd door de argumenten van de wethouder, met het voorstel toch eens worden Thans is het voorstel evenwel louter als een financieel-technische aangelegenheid behandeld en daar vinden wij het te belangrijk voor. Hierover zou ik gaarne een oordeel verne men, voordat ik verdere opmerkingen maak. De heer VISSER: Ik heb er niet veel bezwaar tegen dat dit voorstel nög eens in de commissie culturele zaken wordt behandeld. Overigens wil ik de heer Oomen eraan herinneren dat deze kwestie bij zijn afwezigheid -- en ook bij afwezigheid van het tweede commissie lid van zijn groepering, de heer Hendriksen -- in de commissie ter sprake is geweest, namelijk toen wij de deelbegroting van culturele zaken voor 1976 hebben besproken. Bij de tariefverhogingen op het ge bied van culturele zaken staat daarin zeer duidelijk ook de verhoging van de tarieven voor de stedelijke muziekschool vermeld. Ik heb er geen bezwaar tegen, maar wanneer de heren ab sent zijn, moeten zij maar zorgen dat zij aanwezig zijn of hun plaats vervangers sturen. Waarom moeten wij dat nu weer voor de tweede keer doen? De heer VAN ASSELDONK: Het spijt mij maar ik kan de opmerkingen van de heer Oomen in een week tijd niet volgen. Eerst was er sprake van een "duffe ellende" in de commissie cultuur en van een situatie die "bar en boos" zou zijn; nu, een week later, heeft de heer Oomen ineens hoge verwachtingen van de commissie cultuur bij de be handeling van dit voorstel, dat zoals de heer Visser reeds heeft gezegd reeds bij de begrotingsbehandeling aan de orde is geweest. Hij wil dan spreken met "niet betrokken en ondeskundige commissieleden". Ik kan het tot mijn spijt niet volgen. De VOORZITTER: Het is nogal wat.' Wethouder BROEDERS: Ik wijs erop dat de commissie finan ciën in dit opzicht alleen technisch-administratief en in het kader van de verordening te werk gaat. In dit verband is men uitgegaan van de mededeling dat de commissie culturele zaken met dit voorstel akkoord was gegaan. De inhoudelijke aspecten zijn in de commissie culturele zaken behandeld, terwijl vervolgens de technische uitwerking in de commissie financiën aan de orde is gekomen. Verder sta ik -- om in voetbaltermen te spreken -- buitenspel. De heer OOMEN: Misschien kunt u een voorzet geven.' De VOORZITTER: Het woord is nu aan onze rechtsbuiten,

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1975 | | pagina 773