16 OKTOBER 1975 781 die is uitgesproken ten aanzien van het verrichte werk, waarbij in het bijzonder de ambtenaren werden genoemd. Ik neem mij voor die erken telijkheid ook over te brengen. De heer Suurmeijer heeft gezegd dat hij dit voorstel niet als een sluitstuk wil zien. Dit woord is in het voorstel terechtgekomen omdat wij indertijd in principe en praktisch een aantal besluiten hebben genomen. Er moest nog een afronding van het totale voorstel plaatsvin den, aangezien met betrekking tot de egalisatie nog geen concreet voorstel aan uw raad was voorgelegd. Dit is een voorlopig sluitstuk van het voorstel dat wij in zijn algemeenheid indertijd hebben behandeld. Heel graag wil ik onderschrijven dat deze aangelegenheid een levend geheel moet zijn en dat wij steeds opnieuw moeten bekijken hoe dit in de praktijk werkt. Ik onderstreep dat de verantwoordelijkheid van raad en raadsleden en de mogelijkheid tot die verantwoordelijkheid door deze methodiek worden versterkt. De heer Crul heeft gedoeld op wat ik in de commissie heb gezegd en eigenlijk is dit de tweede keer dat ik door het gesprokene in de commissie in de raad in moeilijkheden kom; het zal echter wel meevallen. Ik meen dat de heer Crul mijn woorden iets vrijer interpre teerde dan ik die bedoelde. Hij stelde dat ik in de commissie twijfels omtrent het pleiten en werken voor de eigen zaak naar voren heb ge bracht. Ik meen dat wij in dit soort dingen reëel moeten zijn. Persoon lijk meen ik dat deze methodiek een voorwaarde is om een beleidsvi sie te ontwikkelen die niet alleen uit woorden bestaat, maar die moet worden gevolgd door een planmatige behandeling, waarbij de raad vol ledig inzicht heeft en de verantwoordelijkheid van de raad en de raads commissies duidelijk wordt gesignaleerd. Op die wijze kan worden in gegrepen in wat wij in het kader van een samenhangend beleid voorne mens zijn met de st ad te doen. Ik heb altijd betoogd dat deze metho diek maar een deel van het geheel, een noodzakelijke voorwaarde, is, de financiële onderbouw om aldus te kunnen werken en ik ben dat nog van mening. Ik heb de overtuiging dat men in een zo groot en gediffe rentieerd apparaat als de gemeente de eigen verantwoordelijkheid be wust moet aanvaarden. Wij moeten erkennen dat wij als college en als raad niets of zeer weinig kunnen doen, als wij niet kunnen steunen op een apparaat dat zich zijn verantwoordelijkheid ten aanzien van de kos ten, het efficiënt werken en de planning van de activiteiten bewust is. Het is een pluspunt van deze methode dat daardoor de verantwoordelijk heid ook naar beneden wordt gelegd en ik meen dat het streven hier naar de gehele raad zal moeten aanspreken. Als het ware het gehele apparaat is hierdoor betrokken bij wat er met de stad gebeurt. Natuur lijk kent men de eigen problematiek en de eigen wensen iets beter dan de wensen en de problematiek in andere sectoren. Ik vind dat een vol strekt menselijk en natuurlijk gegeven. De raad zal met het inzicht dat hij heeft thans een eigen verantwoordelijkheid voor het totaal op zich moeten nemen, waarbij het college natuurlijk ook een functie vervult; ik meen dat dit met deze methode sterker kan worden bevorderd. Mijn twijfels gelden niet het systeem en de waarde van de verantwoordelijk heid, die ook de heer Crul heeft aangestipt, wordt door mij sterk on derstreept. Wel heb ik een zaak gesignaleerd, waarmee wij zelfs in de raad wel eens te maken hebben, namelijk het feit dat wij de problema-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1975 | | pagina 781