13 NOVEMBER 1975 820 de tarieven met een bepaald beleid te kunnen confronteren. De heer Lambregts heeft enkele kritische vragen gesteld, die erop neerkomen dat men wellicht tot een verdergaande differentiatie in tariefstelling zou moeten komen. Bedoeld wordt een differentiatie die afhankelijk is van kwaliteitsverschillen en van de mate van zelfwerkzaamheid en die gepaard gaat met de mate waarin de gemeente al dan niet de dienst verlening terugbrengt. Ik ben van mening dat kwaliteitsverschillen, als zij er zijn, invloed op het tarief moeten hebben. Anderzijds ben ik van mening dat men in beginsel zou moeten zeggen dat de ene sporthal de andere is. Misschien is de ene sporthal qua outillage wat verouderd, maar de afmetingen bepalen de gebruiksmogelijkheden en ik geloof dan ook dat men bij een concrete beoordeling van gelijksoortige zalen niet veel kwaliteitsverschillen zal aantreffen. Wij zijn zeker bereid zelfwerkzaamheid te honoreren. Tot op dit ogenblik is daar in mindere mate sprake van; wij staan zelfwerk zaamheid toe: dat is min of meer de situatie waarin wij verkeren. Naar ik meen moet het deel uitmaken van het toekomstig beleid dat zelfwerk zaamheid van verenigingen wordt gehonoreerd. Ik denk daarbij in het bijzonder aan zelfwerkzaamheid bij het oprichten van clubaccommoda ties en alles wat daarmee samenhangt. Naar mijn mening heeft een der gelijke houding enkele duidelijke voordelen: wat er tot stand komt is een stukje van de mensen zelf, men heeft het beheer duidelijker in eigen handen en men is verantwoordelijk voor hetgeen men zelf in han den heeft. Dat is nooit weg! A Is bepaalde verenigingen door de hier voorgestelde tarie ven in moeilijkheden komen, staat de weg naar de dienst jeugd en sport en naar deze wethouder open. Wanneer daarvan mocht blijken, moeten wij mijns inziens in staat zijn vertegenwoordigers van de betrokken ver enigingen te ontvangen om een gesprek aan te gaan. Dat betekent na tuurlijk nog niet dat wij de moeilijkheden kunnen oplossen, maar in be ginsel bestaat de bereidheid om erover te praten. De heer Beckers heeft enkele algemene opmerkingen over de recreatieve sportbeoefening gemaakt, die ik volledig onderschrijf. Natuurlijk is het beleid erop gericht zo veel mogelijk groepen van men sen tot beweging te krijgen. Dat dit voor de gemeente betekent dat zo veel mogelijk drempels, zowel in de accommodatiesfeer als in de finan ciële sfeer, moeten worden geslecht, is eveneens duidelijk. Uit het eerste gedeelte van mijn betoog mag worden opgemaakt dat ook in dit verband door de gemeente het nodige wordt bijgedragen om een ieder in staat te stellen te sporten. Overigens meen ik dat men sporten of niet sporten niet zo goed aan wijken kan koppelen. Men kan niet zeggen dat de aandacht voor de recreatieve sportbeoefening in het bijzonder op be paalde sociale wijken wordt gericht. Ik denk dat in de wijken waar de heer Beckers wellicht niet al te vaak vertoeft, misschien nog wel veel meer bewegingsarmoede is dan in wijken waar hij naar ik aanneem wel pleegt rond te wandelen. Op dit ogenblik kan ik geen nadere informatie verschaffen over de onroerendgoed-belasting, noch over de vraag of de service op de sportvelden duidelijk is verminderd. Ik meen dat dit onderdelen van de brief van de O. B. A. zijn, die in dat kader naar mijn gevoel duide lijk kunnen worden beantwoord. De opmerkingen van de heer Beckers

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1975 | | pagina 820