13 NOVEMBER 1975 850 goed samenhangend stedebouwkundig ruimtelijk-ordeningsbeleid voor de gemeente zou kunnen leiden. In de bedoelde commissievergadering is van de zijde van het college gezegd dat de taakomschrijving met betrekking tot de ge meentelijke bemoeienissen met de ruimtelijke ordening, die in het concept - ontwerp van wet wordt gegeven, onjuist is. Er werd zelfs aan toegevoegd: "U mag mij aan deze uitspraak houden." Voorts is met be trekking tot het nog bestaande takenpakket gezegd dat het te mager is geworden doordat essentiële onderdelen ervan naar de provincie over gaan. In dat verband komen wij tot de conclusie dat het voorstel van de minister niet alleen onzorgvuldig en onvoldragen maar ook onjuist is: ook hfer dus drie o's. Bovendien is er nog een vierde o: het concept is, zoals de heer Kramer zojuist heeft gezegd, onaf. Tot slot wil ik nog enkele aanvullende opmerkingen ma ken. Zowel in de commissievergadering als in de vele publikaties van de laatste tijd is gewezen op de noodzaak tot een betere intergemeente lijke coördinatie teneinde de bovengemeentelijke belangen beter te kun nen behartigen. Dit streven onderschrijven onze fracties geheel. Het is immers van belang dat daardoor een democratischer structuur kan ont staan en bovengemeentelijke belangenafweging kan worden verkregen. Wat echter in de voorstellen, naast het wegnemen van een belangrijk gedeelte van de autonomie, opvalt, is dat ook de mogelijkheden voor de inwoner van een gemeente om nog op essentiële punten op de plan nen met betrekking tot de leefomgeving en de uitvoering daarvan invloed uit te oefenen, voor een groot gedeelte verdwijnen. Als de bestuurlijke reorganisatie doorgaat, zal de inwoner van een gemeente voortaan voor inspraak en het indienen van bezwaarschriften naar de provincie moeten gaan. Ook ontbreekt in de voorstellen de gedachte van de instelling van wijkraden. Wij vragen ons overigens af wat wijkraden in deze op zet nog zouden kunnen doen. Zoals naar ik meen de heer Kuipers heeft gezegd, lijkt het erop dat de gemeenteraad tot een wijkraad wordt ge degradeerd. Mèt de neer Kuipers zijn wij van mening dat het plan tot instelling van miniprovincies voor een werkelijke democratie op lokaal niveau de dood in de pot zal betekenen. De heer WELSCHEN: Er zijn in onze fracties over dit onder werp verschillende meningen. Zij lopen niet erg ver uiteen, maar het is misschien toch de moeite waard ze in enkele punten aan te geven. In de eerste plaats wijs ik erop dat de heer Houben één van de toetsings criteria die men op dit voorstel zou moeten toepassen, zojuist al heeft genoemd: dat is namelijk de doelmatigheid. Hij heeft aangegeven dat bijvoorbeeld de doelmatigheid, zoals wij die zien -- met een duidelij ke inspraak en met een redelijk bestuur op het laagst mogelijke niveau --, in het bijzonder ten aanzien van ruimtelijke-ordeningsaspecten ontbreekt. In het algemeen hebben wij trouwens grote vragen ten opzichte van de democratisering die in het ontwerp tot uiting komt. Democratisering vergt natuurlijk een zekere decentralisatie van taken en beslissingsbe voegdheid op het laagst denkbare niveau waar zulke beslissingen nog op zinvolle wijze kunnen worden genomen. Het zou heel dicht bij de burgers moeten gebeuren. Wij betreuren het dat in het voorstel alleen een technisch vraagstuk uit de wereld wordt geholpen, namelijk hoe men de bestuurslaag tussen gemeente enerzijds en rijk anderzijds nu

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1975 | | pagina 850