13 NOVEMBER 1975 854 het instituut van wijkraden -- overigens op initiatief van het lokaal be stuur -- denkbaar en waarschijnlijk ook toe te juichen. Zeker is echter naar mijn oordeel dat dat niet voor het gehele land geldt. Het standpunt "voor, mits", waarover de heer Welschen heeft gesproken, lijkt mij volstrekt juist. In de voorstellen die op het ogenblik ter tafel liggen, inclusief de eerder genoemde motie, vindt men nu juist precies terug wat men zo graag wil zien. De opmerkingen van de heer Houben -- afgelopen dinsdag hebben wij daar reeds uitvoerig over gesproken -- kan ik wel volgen. Ik heb dinsdag inderdaad het woord "mager" gebruikt, mij daarbij overi gens geheel aansluitend bij de voorstellen van b. en w. en bij de opvat tingen in het stadsgewest. Wanneer wij zeggen dat het lokaal bestuur zijn functie moet behouden, bedoelen wij juist dit. Bij een andere gele genheid heb ik hier met de heer Houben al eens over mogen spreken; als gevolg van de reorganisatie zullen wijzigingen in de wet op de ruimte lijke ordening moeten worden aangebracht. Ik denk daarbij aan artikel 4, waarin sprake is van bestemmingsplannen en van de aanwijzing door de provincie van gebieden waarvoor bestemmingsplannen zouden moe ten worden opgesteld. De minister geeft aan dat er voor een dergelijke aanwijzing heel duidelijke redenen moeten zijn en duidelijke argumen ten moeten worden aangedragen. Opvallend is mijns inziens dat in de toelichting op de wijzigingen in de wet op de ruimtelijke ordening door die zelfde minister twee omvangrijke dingen als voorbeeld worden ge noemd. Als men ergens in Nederland een stad wil bouwen, zou dat naar het oordeel van de minister een provinciale taak moeten zijn. Boven dien spreekt hij over "stadsgewestparken", waarmee hij duidelijk aan geeft dat het hier om grootschalige problemen gaat. Elders in het wets ontwerp en de toelichting vindt men de terminologie van "grootschalige" en "kleinschalige" problemen ook terug. Wat is nu het geval? Vrijwel iedereen in Nederland meent dat het lokale bestuur in dit wetsontwerp onvoldoende taken krijgt. Het beleid van de minister geeft daar ook duidelijk aanleiding toe; dat is al lemaal een beetje minimalistisch. Iedereen bedoelt dat de taak van de gemeente meer inhoud moet krijgen en ik meen dat dit standpunt in de ter tafel liggende stukken duidelijk tot uitdrukking is gebracht. Het lijkt er wel op dat wij allemaal hetzelfde bedoelen en ons dan hullen in woorden als "ja, mits" en "nee, tenzij." Ik acht echter de verschillen niet groot. Wanneer men deze zaken op een hoop legt, houdt dat in dat men aan het rijk precies kenbaar maakt wat de bedoelingen zijn en wat in het wetsontwerp zou moeten worden veranderd, wil de taak van het lokaal bestuur ook in de toekomst voldoende tot haar recht komen. Na tuurlijk moet er decentralisatie van rijkstaken plaatsvinden. Ik geloof dat de op dat punt beleden leer "hard" moet worden gemaakt. Wanneer rijkstaken naar de provincie worden gedecentraliseerd, is dit uiteraard van betekenis voor hetgeen van de kant van de gemeente aan een pro vinciaal niveau zou moeten worden overgedragen. De heer Welschen heeft in dat verband deze keer want dat blijft toch zo -- over het "belangrijkste centrum van West-Brabant" gesproken. Ik meen dat de provincie juist een taak heeft op het gebied van de taken van de verschillende gemeenten teneinde een evenwichtige verdeling tot stand te brengen. Dit alles en al het andere dat in de stukken staat vind ik te-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1975 | | pagina 854