872 18 NOVEMBER 1975 met de woorden: "Soms is het tijdelijk uiteengaan een omweg om beter te weten wat men aan elkaar heeft.Wat dat laatste betreft weten wij het nu ongeveer wel. Wij hebben ons noodgedwongen meer bezig moe ten houden met hetgeen ons scheidt dan met hetgeen ons zou moeten binden. Wat de raad scheidt zijn de polarisatie en de indoctrinatie. Dit zijn twee verschijnselen -- methodieken zo u wilt -- die niet passen bij de Nederlandse volksaard, maar die ons toch worden opgedrongen. Het bindende element voor ons allen zou hebben kunnen zijn het dienen van de stad, waarbij het blijk geven van een verschillend inzicht een nuttige functie kan vervullen. Door overleg en begrip zou men tót over eenstemming moeten kunnen komen, want het voortdurend blijven vast houden aan de eigen mening en het hanteren van oneigenlijke argumenten leidt steeds weer tot bepaalde, ons bekende, stemverhogingen. Naar on ze opvatting hebben de Partij van de Arbeid en de P. P.R. bewust naar een oppositionele houding toegewerkt, mede als gevolg waarvan de nood zakelijke basis, te weten geen oppositie maar overleg, is komen te ont breken. Ik ontving onlangs een brochure met mede als titel: "Het was me het jaartje wel.'Het kwam mij voor als een verzuchting van mensen die ergens onder gebukt gingen. Dat gaf mij dan ook reden om van de inhoud kennis te nemen. Al lezende viel ik van de ene ver bazing in de andere. Naast de constatering dat de verantwoordelijke samenstellers zichzelf ook vrijwillig in de oppositie zien moet ik zeggen dat de brochure het met de waarheid niet altijd geheel en zelfs in be paalde gevallen helemaal niet zo nauw neemt. Verbazing, ergernis en lachlust worden door dit stuk mede opgewekt. De waarachtige lezer zal, evenals wij, zijn schouders ophalen en zeggen: "inderdaad, het was me het jaartje wel.'" Hij zal het dan echter anders bedoelen dan de schrij vers het hebben bedoeld. De laatste maanden zijn er geluiden tot ons doorgedrongen die het vermoeden rechtvaardigen, dat een vrij grote groep in de ach terban van de Partij van de Arbeid het met het optreden van haar raads fractie niet eens is. Uit diezelfde geluiden zou men kunnen opmaken dat dit opnemen van de algemene opvattingen van de landelijke partij afwijkt. Als dit zo zou zijn, rijst de vraag of het dan toch een schijn- eenheid is waar wij in deze raadszaal mee worden geconfronteerd. Is er dan toch nog hoop dat de reëel denkende partijleden hun invloed zul len doen gelden en dat dit consequenties heeft voor het functioneren van bedoelde fracties in de raad? Inmiddels zitten wij met deze situatie opgescheept en moet het u duidelijk zijn dat wij er nog steeds niet in zijn geslaagd een formu le te vinden waarop een betere overlegstructuur en een betere samen werking tot stand zouden kunnen worden gebracht. Het verdwijnen van het fundamentele wantrouwen tegen dit college dat bij bedoelde partij en aanwezig is lijkt ons een noodzakelijke voorwaarde om tot die samen werking te komen. Hetgeen ons nog meer zou moeten binden is het gezamenlijk besturen van deze stad. Wij moeten datgene doen wat nodig is om voor de Bredase bevolking een klimaat te scheppen waarin het goed werken, goed wonen en goed leven is. Het is datgene wat wij als C.D. A. onder

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1975 | | pagina 872