18 NOVEMBER 1975
885
In de nota inventarisatie raads- en collegebesluiten ontbreekt elke aan
duiding van dit project. Inhoudelijk is er onduidelijkheid, maar ook pro
cedureel weten wij niet precies waar wij aan toe zijn. Wij zouden dan
ook graag enige opheldering krijgen.
Langzamerhand wordt in ons land overal erkend dat een her
waardering van de sociale voorzieningen, willen zij betaalbaar blijven,
noodzakelijk is. Ook in Breda hebben zich in 1974 en 1975 zeer forse
stijgingen voorgedaan in de kosten voor de gemeente wegens uitvoering
van de bijstandswet. Aangezien globaal 10 van de uitkeringen alsme
de de apparaatskosten in hun geheel voor rekening van de gemeente ko
men, drukt dat zwaar op de begroting. In die situatie vindt mijn frac
tie het meer dan ooit noodzakelijk dat Breda, in navolging van andere
gemeenten, overgaat tot de aanstelling van sociale rechercheurs die ten
aanzien van de rechtmatigheid van de uitkeringen de vinger aan de pols
kunnen houden. In een recente vergadering van de betreffende commis
sie van advies en bijstand hebben wij begrepen dat u deze gedachte niet
afwijst. Wij willen uw college dan ook vragen voorstellen op dit punt
in te dienen.
Het gevoerde en te voeren onderwijsbeleid heeft in algeme
ne zin onze instemming. Veel waardering hebben wij voor het werk en
de inzet van de schooladvies- en begeleidingsdienst. De extra aandacht
voor de kansarme leerlingen, voor het buitengewoon onderwijs en voor
de integratie kleuterbasisonderwijs spreekt ons aan. Wij hopen dat nieu
we ontwikkelingen in nauwe samenwerking en contact met ouders en
leerkrachten gestalte zullen krijgen, want vooral op het gebied van de
ouderparticipatie is nog veel te doen. Met de voorgenomen vestiging
van een HEAO wordt een jarenlange inspanning van velen om dit insti
tuut in Breda te realiseren beloond. Een witte vlek op de onderwijskaart
van West-Brabant en Zeeland wordt daarmee ingevuld.
"Alles is nog vaag", "Niemand heeft hem gezien", "Niets
van gehoord". Dit zijn geen titels van nieuwe carnavalsplaten; het wa
ren in 1972, op enkele dagen na precies drie jaar geleden, enige kwali
ficaties die mijn toenmalige fractievoorzitter --er was toen een ander
re wethouder -- met betrekking tot het cultuurbeleid van uw college te
berde bracht. Vele jaren lang is er vanuit de raad aangedrongen op het
formuleren van een cultuurbeleid, op het uitbrengen van een cultuurno
ta. Het stemt daarom tot tevredenheid dat uw college de toezegging om
binnen het jaar met een nota te komen gestand heeft gedaan. Over deze
nota hopen wij over niet al te langen tijd te kunnen spreken. Wel wil ik
nu reeds stellen dat een aantal uitgangspunten in deze nota ons sterk
aanspreekt: geen aanmatigende definities van het begrip cultuur; de er
kenning dat alle individuen deelgenoot moeten kunnen zijn in de cultuur
en daarnaast het inzicht dat een cultuurbeleid niet uitsluitend op inzich
ten van bestuurders mag berusten. Dit zijn voor ons wezenlijke uitgangs
punten die wij in de nota terugvinden. Cultuur is van de mensen zelf,
het betekent veelvormigheid en veelkleurigheid; de overheid mag geen
cultuur opleggen. Wat dat betreft is er een schril en voor onze fractie
onoverbrugbaar contrast met de doelstelling van cultuur, zoals die in
de brief d. d. 20 oktober 1975 van P. v. d. A.-P. P.R. aan uw collegeis
geformuleerd. Ik citeer: "Kuituur is die samenhang in de maatschappe
lijke uitingen die personen en groepen in staat stelt zich zo gedifferen-