900
18 NOVEMBER 1975
wisse verkeert. Deze mens belandt al spoedig in een cultureel en maat
schappelijk vacuüm en daar zullen wij iets aan moeten doen. Wij dur
ven niet te erkennen dat wij door het creëren van deze industriële maat
schappij van de mens een prestatiemens hebben gemaakt. Dit is elke
dag van zijn schoolopleiding gebeurd en in zijn werk gelijk gericht. Wat
wij als westerse, opgeleide mensen niet beheersen is het, als er geen
prestatie wordt verlangd, tezamen scheppen van voorwaarden voor een
ander leven met een zinvoller inhoud. Wij moeten durven erkennen dat
de gemeente een belangrijke taak heeft ten aanzien van de groep men
sen, die het slachtoffer van deze maatschappij is geworden. Het is niet
voldoende wanneer de gemeente een mooi gebouw neerzet om de men
sen met deze problemen te ontvangen, terwijl op de achtergrond zach
te muziek speelt. Welke muziek zouden wij daar overigens ten gehore
moeten brengen? De muziek van de taptoe-Delft soms? Wij zullen een
daadwerkelijke bijdrage moeten leveren om een oplossing voor dit pro
bleem te vinden. Nu er door de groep van mensen, die niet meer in
het arbeidsproces zijn opgenomen, een project Centrum Informatie Werk
zoekenden is gestart dient de gemeente voor deze groep financiële mo
gelijkheden te scheppen. Vanuit het initiatief van deze mensen zullen
ongetwijfeld goede voorstellen naar voren komen. Tevens dienen er mo-
gelijkhedenv. te worden gecreëerd om een studiecommissie in te stellen,
die het gehele probleem duidelijk naar voren brengt en zodoende het
plaatselijk beleid daarop laat afstemmen. De commissie zal niet alleen
mogen uitgaan van de mens in de vorm van de zoëven genoemde werk
loze, maar dient zich te richten tot iedere mens die om welke reden
dan ook niet aan het arbeidsproces kan deelnemen. Zo zullen wij dan
waarschijnlijk terecht komen bij een welzijnsbeleid, dat als leuze in
ieder politiek programma is opgenomen.
Onder de burgers van Breda bevindt zich nog een groep men
sen die over het algemeen een weinig benijdenswaardig bestaan leidt.
Ik denk aan de buitenlandse werknemers, die een eiland binnen onze sa
menleving vormen. Principieel gesteld zullen zij dezelfde moeilijkhe
den ondervinden als de Bredase werknemersgemeenschap. De belangen
kunnen principieel dezelfde zijn, maar de verschillen in leefwijze zijn
bijzonder groot. Deze mensen komen uit een andere cultuur, spreken
t- onze taal vaak gebrekkig en beschikken niet over vele relaties in
onze samenleving. De buitenlandse werknemer ervaart vaak angst voor
concurrentie van de Nederlandse arbeider en voelt zich niet aanvaard
door de plaatselijke bevolking. Zijn rechtszekerheid is gering; zo kan
hij volgens de Vreemdelingenwet zijn verblijfsvergunning verspelen
wanneer hij inbreuk maakt op de openbare orde of een gevaar voor de na
tionale veiligheid oplevert. Bij het deelnemen aan stakingen kan hij
het land worden uitgezet, actief en passief kiesrecht zijn hem niet ge
geven en de vervreemding speelt bij hem een nog grotere rol. Op geen
enkel niveau heeft hij invloed op het beleid van de overheid, ook niet
waar het zijn eigen problemen betreft. De buitenlandse arbeider heeft
evenmin inspraak in het opvang- en begeleidingswerk. Hij heeft hier
hoogstens een ondergeschikte en uitsluitend uitvoerende taak, bijvoor
beeld als tolk. Hij participeert slechts zelden in alle groepen en orga
nisaties, die zijn opgericht om zich over zijn lot te ontfermen. Hij is
slechts het object en niet het subject van het beleid. Bezien tegen deze