912
18 NOVEMBER 1975
dat wij bij de aanleg van een tweede nationale luchthaven uit de narig
heid zouden zijn. Ik geloof dat dit op zijn minst wat overtrokken is,
maar weet ook niet zeker of de heer Geene werkelijk heeft bedoeld dat
West-Brabant bij de aanleg van een tweede nationale luchthaven uit de
narigheid zou zijn. Begin 1973 hebben wij in deze raad uitvoerig over
deze aangelegenheid gediscussieerd; er is toen een motie aangenomen
die wij overal naar toe hebben gestuurd. Bovendien wil ik hem erop wij
zen misschien is dat wel een geruststelling -- dat deze kwestie door
mij in mijn kwaliteit als voorzitter van het contactorgaan West-Brabant
ook daar wederom is geagendeerd en ik weet geen ander orgaan dat zich
er zo toe leent alle mogelijke aandacht aan dit probleem te schenken.
De meningsvorming is destijds wel op gang gekomen, maar ik geloof
dat er in het contactorgaan verder over moet worden gesproken.
De heer Geene heeft vervolgens over de ambtelijke bijstand
gesproken. Ik meen daar bijzonder kort over te kunnen zijn omdat wij
er de vorige week nog in verband met de vergoeding aan de fracties
over hebben gediscussieerd. Ik weet bovendien dat de heer Geene en
anderen hier een heel ander probleem bedoelen, namelijk de directe
ambtelijke bijstand die aan de raadsfracties zou kunnen worden gegeven.
Het lijkt nuttig -- en ik geloof dat de commissie algemene zaken het
daarmee eens is -- dat het totale vraagstuk van vergoedingen aan raads
leden, vergoedingen aan fracties, fractie-assistentie en alles wat daar
mede verband houdt op dét moment wordt behandeld. Mij heeft het ge
rucht bereikt dat het wetsontwerp op korte termijn zal worden behandeld
en ik meen dat dit nu juist de aanzet zou moeten zijn om allereerst in
de commissie algemene zaken verder met elkaar over deze aangelegen
heid van gedachten te wisselen.
Daartoe uitgenodigd door mevrouw Paulussen, zou ik nu toch
iets over de verhouding tussen het college en de raad willen zeggen.
Mevrouw Paulussen heeft haar woorden toegelicht met een merkwaardig
en ook wel interessant voorbeeld, dat echter totaal verkeerd gekozen is
wanneer het haar bedoeling is het college te hekelen. Zij heeft een
aantal kranteknipsels aangehaald, maar zij heeft daarbij niet vermeld
dat ik in een eerdere perspublicatie van 9 oktober zonder meer heb ge
steld dat het laatste woord aan de raad is. Natuurlijk is dat ook zo. Ik
heb ook gezegd -- mevrouw Paulussen heeft het niet aangehaald, maar
het lijkt mij de moeite van het vermelden waard dat het punt van
de kostenverdeling met betrekking tot de taptoe van belang is en natuur
lijk niet één, twee, drie op tafel ligt. Overigens vind ik dat wij op ge
zette tijden toch ook wel eens iets mogen denken; wij mogen ook wel
een oordeel over het een en ander hebben en nu is het college juist met
dat denken en die oordeelsvorming bezig, hetgeen bijzonder intensief
geschiedt. Het is een oud verhaal dat eigenlijk verschrikkelijk eentonig
is. Mevrouw Paulussen zegt dat de raad het hoofd van de gemeente is
en dat is inderdaad zo, maar wanneer zij beweert dat de raad buiten
spel staat moet zij dat naar mijn mening maar eens bewijzen. Het col
lege van burgemeester en wethouders heeft ingevolge de gemeentewet
gewoon de plicht om voor te bereiden. Het is de eerste taak van het
college om de besluitvorming in uw raad te prepareren. Stelt u zich nu
eens voor dat het college in juli, augustus of september met het ideetje
van de taptoe was gekomen. Dan had mevrouw Paulussen ons verweten