914
18 NOVEMBER 1975
dit "het misschien niet is", maar ik heb de raad verzocht zijn mede
werking te verlenen om tot een beter werkklimaat te komen. Wat is
er echter gebeurd Men heeft na afloop van de bespreking gezegd dat
men een volgende keer gaarne nader op deze aangelegenheid wil in
gaan. Ik mag in dit verband herinneren aan hetgeen de heer Dees in
zijn algemene beschouwing van vanavond heeft gezegd, namelijk dat
er iets zal moeten worden gedaan; dat past naar mijn mening ook in
het kader van die besprekingen. De één zal dat willen, maar ik heb
daarstraks gemerkt dat anderen het toch weer niet zo aantrekkelijk vin
den dat bijvoorbeeld de methodiek ten aanzien van initiatiefvoorstel
len van tevoren wordt besproken. Het nemen van beslissingen in de wan
delgangen -- dit aan het adres van de heer Jongeneel -- is er niet bij en
ik vind het dan ook onredelijk te stellen dat dit door wie dan ook in dit
college of in deze raad wordt bevorderd. Het moeten geen "overvallen"
zijn en ik geloof dat wij hierover, als u dat tenminste goed vindt, be
gin december in redelijkheid verder moeten spreken.
De heer Dees zegt zich te hebben geërgerd aan de suggestie,
als zou er meer moeten worden geluisterd. Het is van mijn kant als de
algemene constatering van een wenselijkheid bedoeld en overigens kan
deze opmerking wat mij betreft best uit de notitie verdwijnen, zeker
wanneer zij door een aantal mensen als onjuist wordt aangemerkt.
Tenslotte heeft de heer Crul nog gezegd dat de voorzitter
niet in staat of bereid is de minderheidsfracties tot hun recht te laten
komen. Ik vind dat zowel de minderheid als de meerderheid tot haar
recht moet komen. De minderheid moet respect voor de meerderheid
hebben, maar omgekeerd moet hetzelfde het geval zijn; dat is een kwes
tie die van twee kanten moet worden bekeken. Als de heer Crul daaruit
dan echter meent te mogen concluderen dat de voorzitter "dus niet bo
ven de partijen staat", zou ik hem toch willen vragen waar hij de bewij
zen vandaan haalt. Ik wijs zijn aantijging in de eerste plaats van de hand,
maar kan en wil mij op dit punt ook niet verder verdedigen. Ik doe dat
helemaal niet wanneer de heer Crul beweert dat ik zou hebben meege
werkt aan een schimmenspel, dat volgens hem op 30 oktober zou zijn
opgevoerd.
Dames en heren, ik ben aan het eind van mijn betoog geko
men. Ik hoop toch dat Breda goed bestuurd zal blijven.
Wethouder BROEDERS; Ik herinner mij dat mevrouw Paulussen,
toen zij voor het eerste jaar in de raad zat, haar verwondering erover
uitsprak dat de wethouder alles zo mooi had geordend terwijl zij dat zelf
niet had gedaan. Ik moet u zeggen dat ik nu niets heb geordend. Het is
één grote puinhoop
Mevrouw PAULUSSEN: Dan weet u ook eens hoe dat is.'
Wethouder BROEDERS:en ik ben benieuwd hoe het nu
allemaal verder gaat. Dit is de achttiende begrotingsvergadering die
ik meemaak, waarvan ik er tien als wethouder heb bijgewoond. Het is
de meest wonderlijke behandeling die ik ooit heb meegemaakt en ik
moet eerlijk zeggen dat ik met mijzelf en met de gehele materie niet
goed raad weet. Alle mogelijke onderwerpen stormen op mij af. De