18 NOVEMBER 1975
923
informatie mag ik misschien nog zeggen dat de minister bij de bespre
king van deze motie heeft toegezegd de kwestie zo spoedig mogelijk aan
een college van drie externe adviseurs te zullen voorleggen. Deze zijn
inmiddels tot de conclusie gekomen dat van een regeling, zoals be
doeld, over het algemeen niet het beoogde positieve effect op de werk
gelegenheid kan worden verwacht. De adviseurs onderkennen wél dat
er voor vele oudere werknemers een sociale indicatie bestaat om het
werk reeds vóór de pensioengerechtigde leeftijd te beëindigen. De rege
ring heeft daarom besloten experimenten met vervroegd uittreden van
oudere werknemers te bevorderen, beginnend in de bouwsector en de
sector van het onderwijs. Ik meen dat wij het resultaat van deze expe
rimenten eerst maar eens moeten afwachten alvorens tot een dergelijke
handelwijze over te gaan.
Vervolgens spreekt de heer Jongeneel over part-time werk.
Wij hebben op het ogenblik 80 part-timers in dienst ten aanzien waar
van de vraag rijst of wij aan de hand van een aantal factoren een con
crete beslissing nemen. Ik denk nu bijvoorbeeld aan de continuïteit in
bevoegdheid en verantwoordelijkheid voor een bepaalde taak; men kan
geen twee kassiers op één bureau hebben. Wat betreft de homogeniteit
van de takenpakketten denken wij aan de communicatieproblemen. Als
men in plaats van één mens drie mensen in dienst heeft moet men ook
drie keer introductie, drie keer instructie en drie keer informatie heb
ben waardoor de communicatie wat moeilijker gaat verlopen. Boven
dien moet men er toch wel rekening mee houden dat part-time arbeid
over het algemeen duurder is vanwege het feit dat de sociale lasten
sprongsgewijs mee omhoog gaan. Kortom, ik zie op dit moment nog
geen merkbare arbeids-herverdeling over meer mensen, maar wij vol
gen het verschijnsel en plegen waar mogelijk overleg met de hoofden
van dienst en de afdeling personeel.
Een volgend punt, dat door de heer Jongeneel is aangeroerd,
betreft het informatie centrum werkzoekenden. Hij zegt dat de gemeen
te voor deze groep financiële mogelijkheden dient te scheppen. Het is
mogelijk dat er zo'r. moment komt, maar voorshands willen wij afwach
ten wat de studiecommissie uitdenkt, hoe het project zich ontwikkelt
en welke concrete voorstellen de gemeente eventueel bereiken. Het
scheppen van financiële mogelijkheden is in mijn ogen tot op dit mo
ment nog niet nodig gebleken. Gewoonlijk is het zelfs voor aangelegen
heden, die al duidelijke contouren hebben gekregen, moeilijk geld te
krijgen en ik heb zeker niet de indruk dat de contouren van dit project
zich al zo duidelijk hebben afgetekend dat wij er nu al een bedrag voor
in de begroting hadden kunnen opnemen. De heer Jongeneel zegt dat
er tevens mogelijkheden dienen te worden geschapen om een studiecom
missie in te stellen die het gehele probleem duidelijk naar voren kan
brengen. Hoe moet die commissie worden samengesteld? Wat is de taak
stelling van die commissie? Gesteld dat men het probleem naar voren
kan brengen, lost die commissie het dan ook op? Met alle respect voor
de wetenschap geloof ik dat deze taak te gigantisch is; ik beschouw het
technisch-intellectueel gezien eenvoudig als onmogelijk. Bovendien is
het geen plaatselijk probleem.
Zoals het actief en passief kiesrecht een item van de V.V.D.
is, zo is de Migrantenraad een item voor de progressieven. Ik herinner
mij tenminste dat de heer Oomen daar het vorig jaar over heeft gespro-