932 18 NOVEMBER 1975 ciale gevallen en bij persoonlijke gesprekken hebben wij daar geen moeite mee, maar wij moeten oppassen dat wij door het openbaar ma ken van die adviezen afgezien van de formele implicaties -- geen verwachtingspatroon bij de patient of client creëren, dat op korte ter mijn het beste doet verwachten zonder dat men op de hoogte is van de problemen die wij intern tegen het lijf lopen. Los daarvan wijs ik er ech ter nogmaals op dat de toewijzingsnormen openbaar zijn. Het is volstrekt onjuist wanneer mevrouw Paulussen stelt dat het college, toen zij naar de verslagen van de begeleidingscommissie van het C. R. B. vroeg, dit heeft geweigerd. Ik vind het zo merkwaardig dat zij dit weer aanhaalt om te bewijzen hoe gesloten en ik zou bijna zeggen hoe perfide wij zijn. Het is gewoon een valse voorstelling van zaken.' Mevrouw Paulussen heeft in de commissie gevraagd of de versla gen openbaar mochten worden gemaakt en ik heb haar geantwoord dat het wat mij betreft wel kon, maar dat ik het eerst aan de andere over legpartners moest vragen. Ik heb die vraag aan de andere overlegpart ners gesteld en dat heeft ertoe geleid dat zij in meerderheid geen be zwaar tegen het openbaar maken hebben gemaakt, in die zin dat de ver slagen -- omdat het vaak persoonlijke aangelegenheden betreft -- voor de leden van de commissie openbare werken ter inzage liggen. Dat is naar mijn mening een doodnormale besluitvormingsprocedure die niet als het geheimhouden van bepaalde kwesties mag worden geïnterpreteerd. Een ander en laatste punt in dit kader is de representativiteit van huurders en verhuurders. Ik meen dat men niet mag stellen dat wij vanuit deze portefeuille continu actiegroepen monddood hebben ge maakt door hen te vragen naar hun representativiteit ten aanzien van de achterban, die zij vertegenwoordigen. In de praktijk ligt dat gewoon heel anders, want wij hebben als college bijzonder veel met actiegroe pen te maken gehad. Wij hebben uitnodigingen verstuurd, wij hebben met actiegroepen gepraat en ik ben blij dat door een commissie, waar de heer Glastra Van Loon ook mee te maken heeft, wordt gekomen tot een opstelling van regels in het kader van de contacten tussen huurder en verhuurder. Het college vindt dit een goede zaak en ik meen dat dit een duidelijk antwoord is op de mogelijke verdachtmakingen, die in de richting van dit college zouden kunnen worden gelanceerd. Vervolgens een paar woorden over de Stedebouwkundige Ad viesraad. De inspraakprocedure binnenstad wordt met graagte door het college gezien als een STAR-object in het kader van de taakstelling waartoe deze raad geroepen is. Wij vinden dat de STAR op dat gebied bijzonder plezierig opereert en wij hebben de STAR dan ook hulp en bij stand in zowel financiële als materiele zin, met name door middel van ambtenaren, aangeboden. Men heeft daar geen gebruik van gemaakt; ik moet eerlijk zeggen dat wél meer druk op het informatiecentrum wordt uitgeoefend, maar ambtelijke bijstand heeft men niet nodig geoordeeld. Ik kom misschien in moeilijkheden met de tijd, maar ik wil toch even stilstaan bij de grote spraakverwarring die op dit moment ten aanzien van de Stedebouwkundige Adviesraad bestaat. Deze wethouder -- hij heeft dat vanmiddag in zijn periodiek contact met het dagelijks be stuur van de STAR ook duidelijk gesteld -- stelt voorop dat een Stede bouwkundige Adviesraad, waarvoor hij zelf het initiatief heeft genomen, niet vermoord dient te worden en als inspraakorgaan van college en raad

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1975 | | pagina 932